Ik nam mijn telefoon op. Het was de broer van het jongetje met wie ik een paar dagen geleden had gevoetbald. Hij vroeg: ‘Kun je mij ook een keer een rol geven in een verhaal?’ Ik zei dat het een bijzondere vraag was. Mijn neef had zondag nog bij alles wat hij vertelde opgemerkt: dit ga ik toch niet ergens teruglezen? Er waren voor de hand liggende verschillen tussen jongens van negen en drieëndertig, en dit was er dus ook een. Aan de overkant van de straat stonden de twee zussen en hun moeder op het trottoir. Die moeder draagt altijd een lang gewaad met een koord rond haar middel en een hoofddoek die ze onder haar kin vastknoopt. De zussen worden grijs. Ze keken naar iets. Verwachtingsvol. Ik deed een stap naar voren. In de straat stond een donkergrijze lesauto. Ik gokte dat de oudste dochter aan haar eerste rijles begon. Ze was dit jaar geslaagd. Dat wist ik door de vlag die dagenlang had gewapperd met een rugzak erboven. Ik hoorde de motor aanslaan. Net voor de bocht gaf ze veel gas. Ze gebruikte de hele breedte van de weg om de straat uit te draaien. De drie vrouwen gingen naar binnen. ‘O ja,’ zei de jongen die mijn verhaal in wilde, ‘de bal ligt niet meer op het dak. De buurvrouw heeft hem ervan afgehaald. Dat verhaal over mijn broertje kun je dus afschrijven.’