Ik was onderweg naar een lunch. Of beter gezegd: ik was onderweg om een vergeten telefoonoplader af te leveren. Ik zou aankomen rond lunchtijd. In de Dresselhuysstraat passeerde ik een vrouw die heel erg op Rita Reys leek. Ze droeg hoge hakken. Ze liep er goed op. Ik zag het aan haar kuiten. Stevig. Slanke enkels. Ook daardoor leek ze heel erg op Rita Reys. Misschien keek ik iets te lang naar haar gezicht en haar roodbruine haar. Misschien was ze het gewend dat mensen naar haar keken. In ieder geval had ze er geen moeite mee mij grondig op te nemen. Om de hoek van de Dresselhuysstraat belde ik aan. Mijn vriend kwam de trap af. Ik zag hem door het ruitje in de deur. Toen hij bijna bij de deur was maakte hij met zijn rechterhand gebaren en liep weer naar boven. De jongen die net voor mij met een mountainbike op zijn schouder in het portiek omhoog was gelopen tilde het wiel uit de voorvork en opende de deur naast de deur waar ik stond te wachten. ‘Zijn ze nog niet wakker?’ vroeg hij. ‘Ze zijn in ieder geval nog niet buiten geweest vandaag,’ zei ik. Ik dacht aan de vrouw op de hakken. Was het omdat Rita Reys net gestorven was, dat ik direct op haar naam kwam? Meestal doe ik daar veel langer over. Dan had ik eerst aan oude actrices gedacht, vanwege die Dresselhuysstraat. Of ik had helemaal niks gedacht. De vrouw op de hakken leek me geen jazztype. Maar dat vond ik van Rita Reys ook niet. Door het ruitje zag ik mijn vriend weer verschijnen. Hij had sleutels in zijn hand. Als ik hem zag, dacht ik nooit aan megacontracten. Terwijl hij die wel voortdurend voor zijn baas binnensleepte. De lunch was goddelijk.