Ik ging naar de kapper. De zwaartekracht won het vanochtend voor de spiegel van de hulpmiddelen. Door het raam van de metro zag ik een man met een puntzak frites. Met een vorkje bracht hij een hele lange friet naar zijn mond. Hij begon te kauwen terwijl zijn mond nog open was en bewoog toen zijn hoofd naar achteren, alsof hij een pil moest doorslikken. In de stad liepen groepjes studenten. De kapster had ze ook al binnen gehad. Eén groepje wilde haar, en een ander groepje kwam een kappersstoel fotograferen. In het midden van de Koopgoot stond een groep meiden. Twee knullen met slecht zittende veiligheidsjassen aan zeiden dat hier een samenscholingsverbod gold. ‘Oké,’ zei het meisje dat een groen blocnote in haar handen had, ‘jullie vijf even daarheen, en jullie daarheen. Zo goed?’ zei ze tegen zo’n veiligheidsjas. Ze gaf me een knipoog. ‘We wachten alleen maar op twee studenten die zo uit de metro stappen. In mijn woordenboek is wachten toch echt wat anders dan samenscholen.’ De veiligheidsjassen keken schaapachtig. Ik zei tegen de meiden: ‘Welkom in Rotterdam,’ en dacht aan wat Rob Wijnberg in De Groene schreef dat een vrije samenleving per definitie risicovol is en een risicoloze samenleving per definitie onvrij. Bij Polare vroeg ik naar de nieuwe vertaling van Seneca. ‘Ik had er vanochtend nog twee,’ zei de verkoper. Hij zocht tevergeefs in de kast. Het kwam wel weer, maar volgende week pas. ‘Als we weer nieuw weekbudget hebben,‘ zei hij. ‘Moet je eerst zoveel verkocht hebben voor je nieuw mag inkopen?‘ vroeg ik. ‘Zo ongeveer.‘ Ik begreep dat de visie van de investeringsmaatschappij en die van de boekverkopers nog lang niet parallel liep. ‘Klantenbestellingen kunnen wel altijd hoor,’ zei hij. ‘Dan komt het boek en dan kunt u het inzien en als u het niet koopt gaat het gewoon de kast in.’ Ik besloot niet alleen de nieuwe vertaling van Seneca maar ook Steen op steen van Mysliwski te bestellen. Om de boekenkasten weer een beetje aan te vullen.