Ik pakte de fietspomp van onder de kapstok. R vroeg: stortregent het al? Ik zei: buiten is het altijd droog en aangenaam. Ik deed de voordeur open en keek naar mijn fietsbanden. Ze waren de fietspaden richting het station aan het asfalteren. De toplaag ligt er nog niet en er zitten gemene randjes hier en daar en als ik daaroverheen rijd voel ik mijn velgen. Dat is niet goed. R zei: het regent. Ik keek omhoog en zag het ook. Ik zette de fietspomp terug en liep met R mee naar de metro. Bij het station stapte ik in een trein die ik niet gepland had te nemen, maar die ik kon nemen omdat hij vertraagd was. Ik ging op een klapstoel zitten. Op het volgende station stapte ik uit. Een vrouw liep met opengeklapte paraplu de trap af. Ik dacht: dat is een compliment voor de architecten, dat zij denkt onder de blote hemel te lopen terwijl alle sporen en perrons en trappen onder hetzelfde enorme dak liggen. Ik keek omhoog. Zelfs op deze regenachtige dag was het aangenaam licht. Ik liep naar het spoor waar de trein naar het buitenland zou vertrekken. Ook al duurde de reis korter dan naar Groningen, de wetenschap een grens te passeren, een ander landschap te betreden, gaf een speciale tinteling in mijn buik. Ik dacht aan vroeger toen ik op de achterbank van de Kever met mijn ouders in de zomervakantie de grens passeerde en mijn moeder al zeker tien kilometer voor de grens de paspoorten gereed hield in haar hand en dat de douaniers altijd hetzelfde deden: ze keken langdurig in de boekjes, dan bogen ze naar voren en wierpen ze een blik op mijn ouders, dan strekte ze hun rug, bladerden weer in de papieren en dan gingen ze een stukje door de knieën en wierpen een blik op de achterbank, op mijn broer en mij en dan maakten ze altijd hetzelfde grapje en noemden mijn broer Wilhelmus terwijl zijn doopnaam helemaal niet Wilhelmus is, en ik moest dan altijd op mijn tong bijten om niet te roepen dat ze het verkeerd zeiden, dat ze niet konden lezen, dat er helemaal geen Wilhelmus in de boekjes stond. In de trein kwam een Aziatische jongen naast mij zitten. Hij liet zijn kaartje aan mij zien. Het was een supervoordeelretour Brussel. In het Engels vroeg hij of dit het goede kaartje was voor Brussel. Ik knikte. Toen ik voor het eerste station na de grens aanstalten maakte uit te stappen vroeg hij welk station hij het beste kon nemen voor het oude centrum van Brussel. Ik zei dat Central en Midi hetzelfde was. In Antwerpen miezerde het nog steeds.