Ik pakte mijn laptop. Er was hier internet. Mijn vader had zijn ogen half open. Zijn pupillen leken het plafond af te tasten. Toen mijn broer binnenkwam, die vroeg of mijn vader wist wie hij was, zei hij, ‘ja nou en of.’ Het was niet heel duidelijk, maar hij zei het mooi wel. Het was het eerste dat ik hem hoorde zeggen in drie dagen. Ik dacht aan de verpleeghuisarts van zondag, die even had gemist dat mijn vader 2,5 liter urine in zijn blaas had en een knallende blaasontsteking en van eerdere artsen klakkeloos het oordeel zware dementie had overgenomen wat gewoon een vet delier bleek te zijn. Ik had haar gevraagd wat er nu precies met mijn vader aan de hand was. Ze zei dat mijn vader aan zijn laatste fase begonnen was. Het klonk alsof ze het uit een boekje voorlas. Ze werkte misschien al veel te lang met oude mensen. Of ze was een stroman van de politiek en kreeg ze een bonus per uitgespaarde euro zorggeld. Ik keek nergens meer van op. Een goede vriend zei: ‘Met zulke ouderenzorg hebben we geen euthanasiecentra meer nodig.’ Dankzij die luie stromannen van de politiek, die de afgelopen weken alle tijd hadden gehad om een eenvoudige blaasontsteking bij mijn vader vast te stellen, kuurtje erin, klaar, maar dat allemaal hadden nagelaten, waren we de zorgkosten nu lekker aan het opjagen. Ik keek tevreden rond: een state of the art-geriatrische afdeling in een gerenommeerd ziekenhuis, hoog opgeleid personeel dat niks deed zonder protocol en dat er zichtbaar en professioneel plezier in had oude mensen beter te maken. Jammer was dat mijn vader op het randje balanceerde van leven en dood. Mijn vader leek steeds wakkerder. Ik zei: ‘Ik start even het NOS-journaal op.’ We hielden de laptop voor zijn hoofd, het geluid zo hard mogelijk. De begintune klonk, zijn ogen gingen onmiddellijk naar het beeldscherm. Het journaal opende met nieuws over Mandela. Dat vonden mijn broer en ik wel humor.