Ik had zaterdag een joggingbroek aangetrokken, dat kon best, ik had niks bijzonders te doen. Toen ik nog even naar de groenteboer moest, deed ik mijn hardloopschoenen aan. Onder een joggingbroek doe je geen laarzen. De groentevrouwen zeiden dat de groenteboer zeven Valentijnskaarten had gehad. Allemaal anoniem, zei hij, wat heb je daar nou aan? Die renschoenen voelden lekker en daarom stapte ik zondag op mijn hardloopschoenen de voordeur uit. Aan het einde van de wijk waren ze met de riolering begonnen. Over een paar maanden was onze straat aan de beurt. Op het fietspad richting het water haalde ik een andere loper in, het ging lekker, ik had drie maanden niet gerend. Langs het water beukte de wind tegen mijn lijf en bij De Prins ging ik de brug over en liep ik langs de andere kant van het water met de wind in de rug en ik trok mijn windjack uit en ik voelde wel even iets in mijn knie maar ik dacht aan de Nederlandse schaatsers in Sotsji, die gaven ook niet op, en dus liep ik door en al snel voelde ik niks meer en uiteindelijk rende ik mijn ronde die net zo lang is als een grote ronde Central Park in de snelste tijd die ik ooit had gelopen. Ik was niet eens echt verbaasd. Wel verbaasd waren mijn spieren, maar dat merkte ik pas de volgende dag.