Ik hoorde Daan Heerma van Voss bij Kunststof. Dat was er weer gewoon tussen zeven en acht uur ‘s avonds op radio 1. Geen raar gedoe meer vanwege de Olympische Spelen of andere sport, dat het er dan weer wel en dan weer niet was. Ik hou van die regelmaat, dat ik erop kan rekenen dat als ik sta te koken, of als ik vroeg ben, dat wanneer ik eet, ik naar Kunststof kan luisteren. De jonge schrijver zei dat hij geen kranten las, ook geen radio luisterde en geen tv had. Het was te veel, zei hij, die oneindige stroom ongesorteerde nieuwsberichten. Kwam Syrië of de Oekraïne dan nog bij hem langs? vroeg de interviewer. Soms, een week later, zei hij, als een vriend erover begon. Of als hij de actualiteit nodig had voor zijn boek, dan verdiepte hij zich uitputtend in wat zijn verhaal nodig had. Ik snapte hem wel. Mij lukte het niet zo goed om de wereld buiten te sluiten. Maar voor het boek, voor het schrijven was het goed. Ook goed voor het boek was om iedere dag een meesterwerk te lezen. De in Hongarije geboren schrijver Stephen Vizinczey noemde het een van de tien geboden voor een schrijver. Ik was bezig in Lucien Leuwen van Stendhal. Een hele avond Stendhal was oneindig veel bevredigender dan een avond DWDD, journaal, Radar, Nieuwsuur, een documentaire. Een avond tv smaakte als een met smaakversterkers opgepimpte zak chips, waarvan je achteraf spijt had dat je die had leeggegeten. Af en toe onderbrak ik het lezen om iets op te schrijven. Bijvoorbeeld op pagina 301 als de vader van Lucien Leuwen, een doorgewinterde bankier, tegen zijn zoon zegt die op het punt staat een baan als particulier secretaris van de minister van Binnenlandse Zaken te accepteren maar nog wel tegen zijn vader zegt dat hij geen leugenachtige pamfletten gaat schrijven, op dat moment dus zegt die vader: ‘Dat is werk voor schrijvers. Smerig werk, daar geef je leiding aan, dat doe je nooit zelf. De stelregel is: iedere regering, zelfs die van de Verenigde Staten, liegt altijd over alles. Als ze niet over de hoofdzaak kunnen liegen, dan wel over bijzaken. Verder zijn er goede en slechte leugens. Goed zijn de leugens die geloofd worden door het gewone volk dat een jaarinkomen heeft van vijftig louis d’or tot twaalf- of vijftienduizend francs, uitstekend zijn die waardoor sommige mensen met rijtuigen zich laten beetnemen, abominabel zijn de leugens waarin niemand gelooft en die alleen worden nagepraat door afgevaardigden van de regeringspartij. Ziedaar een eerste stelregel van de politiek.’ Zo’n scherpe analyse van het eerste kabinet Rutte en haar val of van de affaire Plasterk had ik de laatste tijd in die enorme nieuwsbrei niet gevonden. Stendhal schreef deze woorden trouwens ergens tussen 1832 en 1836.