Ik had gehoord dat de poortjes op mijn station al een tijdje allemaal dicht zijn. Ik liep de trap op naar het perron en zag dat de breedste poort gewoon open was. Iedereen gebruikte die open poort om in te checken en het perron op te lopen. Op het incheckschermpje las ik dat de jongen voor mij een studentenweekkaart had. Hij hield een literpak dubbeldrank in de smaak mango guanabana onder zijn linkerarm geklemd en had witte Samsung oortjes in. Hij stapte in dezelfde trein als ik en ging naast me zitten, met alleen het gangpad tussen ons in. Via zijn telefoon luisterde hij naar muziek, niet dat ik dat hoorde, maar hij bewoog zijn linkervoet ritmisch en zijn rechterhand sloeg ook een ritme met een denkbeeldige drumstok. Ondertussen checkte hij facebook en whats app, dat herkende ik aan de kleuren en vormen op zijn schermpje en ik vroeg me niet langer af waarom we dat apparaat in zijn handen nog een telefoon noemden, we belden er allang niet meer mee, maar het ging nog steeds om de elektrische overbrenging van geluid, van menselijk stemgeluid, nu aangevuld met instrumenten of voorzien van filmbeelden. De moderne telefoon leek nog het meeste op het klassieke telefoongesprek met die ene buurvrouw die maar ratelde en ratelde met ditjes en datjes en nieuwtjes en roddels, waarbij je de hoorn rustig een kwartiertje weg kon leggen. Had je eenmaal opgenomen, dan bleef het vanzelf stromen en komen. Ik pakte mijn boek. Stendhal laat de vader van Lucien Leuwen zeggen dat de eerste indruk bij idioten van het grootste belang is en dat Lucien een minister altijd moet behandelen als een idioot, ‘hij heeft geen tijd om na te denken’. De drummende jongen moest er bij hetzelfde station uit als ik. Het pak dubbeldrank zat nog steeds onder zijn linkerarm geklemd.