Ik sneed een dun plakje van het stronkje van een spruit. Het spruitje was ergens op een spruitenveld met de andere spruiten door de snijkop van een plukmachine van de stam afgesneden en nu sneed ik er nog een stukje van af en pelde ik wat buitenste blaadjes los. Op de grote snijplank sneed ik de schoongemaakte spruitjes door midden. R zette de huistelefoon op het aanrecht, ik zei wat, de andere kant te Berlijn zei dat ze mij goed hoorde en ik hoorde Berlijn ook prima. Hoe het met de Berlijnse vriendin ging, zou ik wel van R horen, daar hoefde ik niet naar te vragen, ze was benieuwd naar mij, zei ze. Ik vertelde wat, ik zei dat ik heel vaak aan haar had gedacht tijdens het maken van de logeerbedbakken en het restaureren van het bureautje. Zij was een van de mensen die wel eens kwam logeren immers, en ik wist wat zij kon waarderen. Ik had haar al in die kamer zien logeren en werken aan dat bureautje, toen ik nog aan het zagen en schuren en verven was. Ook dacht ik vaak aan haar als ik thee zette, met name als de roestvrijstalen pot vol theedruppels zat en ik dacht: ik moet de pot weer eens poetsen. Een van de laatste keren dat ze hier logeerde had zij, terwijl ik het logeerbed opmaakte, thee gezet en en passant de theepot blinkend gewreven. Daar genoot ze van. Ik had me tijdens dat klussen ook wel eens afgevraagd of ze nog kón komen logeren, gezien het fysieke ongemak waar ze liever niet over sprak, maar het had me niet weerhouden om er een hele mooie kamer van te maken. Juist niet. Het pond spruiten was inmiddels schoon. We zeiden dat we elkaar snel zouden zien, bij een feestje van iemand anders en toen beëindigden we het gesprek. Ik ging verder met de puntpaprika, die sneed ik in reepjes en ondertussen vroeg ik me af of vrienden bij bepaalde alledaagse handelingen aan mij moeten denken, en bij welke handelingen dan, of dat ik dat alleen maar heb.