Ik had overal gezocht: in de jas die ik vrijdag aanhad; in de gang, waar ik de kaart meestal uit mijn jaszak haal en misschien even ergens had neergelegd; in mijn broekzakken van de broek die ik vrijdag aanhad; op de keukentafel waar ik de kaart dan weer neerleg als ik hem uit mijn broekzak haal; in mijn tas waar ik de kaart ook wel eens instop nadat ik mijn jas ophang en mijn zakken leegmaak; in mijn werkkamer waar ik de tas mee naartoe had genomen en misschien de vakjes al leeg had gemaakt. Vrijdagavond had ik de kaart voor het laatst gebruikt. Ik logde in op de site van de ov-chipkaart, ik zag dat ik had uitgecheckt om 00:23 uur, toen had ik de kaart dus nog. Er was daarna niet mee gereisd, dus zou de kaart uit mijn jaszak zijn gevallen en had iemand hem opgeraapt, dan was diegene er in ieder geval niet mee gaan reizen. Na het uitchecken was ik naar mijn fiets gelopen en was ik naar huis gefietst. Als ik de kaart bij het openen van alle sloten en het uit mijn jaszak halen van alle sleutels verloren had, dan zou die daar ergens moeten liggen, maar dan zou iemand hem gevonden moeten hebben, zo druk is het op die plek met fietsen. Op de landelijke zoeksite van gevonden voorwerpen was geen ov-chipkaart gevonden. Het punt was dat ik mij niet kon herinneren dat ik de kaart uit mijn jaszak had gehaald. Het eigenlijke punt is dat sinds die poortjes je je kaart voortdurend in je zak moet hebben; in je portemonnee laten zitten waar die meer dan tien jaar had gezeten, had geen zin, dan moest je de hele tijd je portemonnee tevoorschijn halen, wat ook weer zo zijn risico’s heeft. Eigenlijk was ik nooit iets kwijt, dus raakte ik niet in paniek, ging ik ook niet de kaart blokkeren, de kaart kon niet kwijt zijn. Het was inmiddels dinsdag, ik moest deze week op pad, we hadden gelukkig nog ergens een ov-chipkaart in huis, voor gasten, die kon ik in ieder geval gebruiken en bij de trein kon ik nog altijd een papieren kaartje kopen. Nog wel. Ik typte mijn ochtendblog, R kwam mijn kamer binnen, hij zei: ogen dicht. En daarna: ogen open. En daar lag mijn kaart. In de zak van je winterjas, zei hij. En toen herinnerde ik het mij weer, dat het vrijdag koud was, dat ik dacht: ik kan beter nog een keer mijn winterjas aantrekken, die andere jas is meer voor er tussen. Het was een zwakke herinnering. Tijdens het zoeken had ik de jas van de andere dagen klakkeloos en zonder spoor van twijfel ook op vrijdag geplakt. Ik dacht: dit is dus tunnelvisie. Bij politieonderzoek kan dat hele nare gevolgen hebben, achttien jaar cel bijvoorbeeld voor iets dat je niet gedaan hebt. Nu waren de gevolgen gelukkig nul.