Ik zag mensen rennen langs Sortedams So, een van de drie vijvers midden in de stad. Het leek op de renners langs het Jacqueline Kennedy Onassis reservoir in New York, behalve dat er hier geen park om het water lag en dat de mensen hier een normaal postuur hadden. Er waren jonge mensen, oudere mensen, vrouwen, mannen. Ze zagen er vrolijk uit in hun kleurrijke kleding. Ook vlakbij het hotel waren veel renners, die kozen de paden over de vestingwallen van een oud kasteel en dan verder langs het water met zicht op de enorme opera aan de overkant. Daar kwam je met een havenbus van het vervoerbedrijf. Er was een brug in aanbouw, een brug voor fietsers en voetgangers. Dan werd die havenbus misschien overbodig. Ik had erin gezeten, wij waren de enige twee passagiers. In een nieuw winkelparadijs van zeker vier verdiepingen in het architectonische hoogstandje ten zuiden van de stad had ik een enorme gym gezien. Daar renden mensen ook, maar ze kwamen niet vooruit, ze stonden op een rij, op de apparaten, ze waren zuigers in een enorme motor die op en neer gingen in een gestaag ritme, ieder op zijn eigen moment, in hun eigen wereld met eigen muziek op de oren. Het zou me niks verbazen als de warmte of de bewegingen van deze mensen onder die apparaten werd omgezet in energie, bijvoorbeeld om die gym te koelen. Alles was hier groen en ecologisch en organisch. In de hotelgangen zag ik blonde knullen en meiden de schoonmaakkarren duwen en de bedden verschonen. Studenten waarschijnlijk. In de musea waakten vriendelijke grijzende mannen op leeftijd, die zo bescheiden waren dat je ze makkelijk over het hoofd zag. Ik schreef niet veel, alle aandacht ging naar dat wat leek op thuis en dat wat opviel omdat het zo anders was.