Ik had glazen vol geschonken, veel witte wijn, een paar vroegen om zoet, maar er was alleen droge en dat bleek dan ook goed, verse tomatensoep met een gebakken kwarteleitje erin uitgeserveerd, gekookte eieren op tafel gezet, en broodmandjes, roze kwarktaart met aardbeien rondgedeeld, en tot slot thee en koffie ingeschonken. Er waren veertig ouderen, de meesten alleenstaand. Bij binnenkomst had iedereen aan een mevrouw met een prachtige paarse bril negen euro betaald. De vrouw die het dichtst bij mij zat was sinds twee maanden weduwe. Ze had blauwe streepjes op de plek van haar wenkbrauwen, verfblonde haren en felroze lippenstip, waar ik als kind van droomde. Ze woonde in een nieuwbouwwijk, ze beschreef een prachtig huis aan het water, waar iedereen druk was en weg en na een week niemand meer iets vroeg of langskwam. Ze was een verzorgingshuis binnengestapt, had zich aangeboden en daar was ze nu twee dagen in de week gastvrouw. Net als jij nu, zei ze. We deden alles samen, zei ze, mijn man en ik, dat is eigenlijk niet goed. Je moet je eigen dingen hebben, je eigen kennissen. Ze had dertig jaar op beurzen gestaan. Met cosmetica en juwelen. Dan was ze tien dagen van huis, verbleef ze in een hotel. Een prachttijd, zei ze, en dat geloofde ik. Tot voor kort had ze nog presenteerwerk in supermarkten gedaan, de nieuwste dubbeldrank laten proeven, toastjes smeren met een nieuw Johma-smeerseltje. De laatste jaren, na haar mans pensionering, zaten ze het halve jaar in Thailand. De winterperiode. Da’s toch de tijd dat fabrikanten hun producten willen presenteren, zei ze. Het duurde lang voor ik ontdekte dat er ook een zoon was, en een schoondochter en twee kleinzonen. Ze woonden vlakbij. Maar iedereen had het druk, zei ze, al kwam haar zoon altijd als ze het vroeg. De kleinzonen keken alleen op hun telefoons. Ik zei dat veel mensen de dood lastig vinden, bang zijn voor verdriet, het moeilijk vinden om ernaar te vragen. Ja, zei ze, dat zou ook kunnen. Een man die net als ik wijn had ingeschonken en brood op tafel had gezet, zei dat hij in 1962 als jongen van een jaar of zeventien, achttien wel eens badend in het zweet was wakker geworden omdat hij ervan overtuigd was dat de wereld over een paar uur niet meer zou bestaan. Omdat de schepen met kernkoppen richting Cuba niet rechtsomkeert zouden maken. Door een verkeerde druk op de knop. Hoe we op dat onderwerp waren gekomen op Paaszondag wist ik niet meer.