Ik las ‘41th Meeting of the OPCW Council.’ Het stond op een stapeltje papieren dat de vrouw naast mij in de bus vasthield. Dear Chairman, stond erboven. Het was de toespraak die iemand namens de Duitse nationale autoriteit aan deze conferentie ging leveren of al had geleverd. Misschien wel deze vrouw. Met een hand hield ze de papieren vast, iets verderop haar bovenbenen, bijna bij haar knieën stond haar handtas en weer iets verder stond haar lange paraplu, tegen de rugleuning van de stoel voor haar. De bus maakte veel bochten en de chauffeur bediende het gaspedaal en de rem graag en veel en regelmatig schoot haar vrije hand naar voren om de schuivende handtas en paraplu rechtop te houden. Ik had ook even gedacht om een grote paraplu mee te nemen. Maar dit was waarom ik het niet had gedaan. Je kunt hem niet op je schoot leggen zonder links en rechts dijen aan de punt te prikken en neerzetten betekent voortdurend alert zijn dat ie niet wegrolt of schuift. Ondanks dat ongemak las de vrouw verder. Op de achterkant van het eerste vel stond iets over Syrië. Het kwam niet vaak meer voor dat je mee kon lezen. Eerst waren de kranten kleiner geworden, toen maakten ze plaats voor de gratis krantjes, waarin niks mee te lezen viel, tot je ook die niet veel meer zag. Loonslaven en scholieren torsten hun documenten en studieboeken tegenwoordig in hun laptops en telefoons. Meelezen op telefoonschermpjes was knap lastig. Ik stapte over op de trein, in deze lag veel afval, op de heenreis viel het reuze mee, er was een schoonmaakakkoord, had ik op de radio gehoord, maar ik had er een hard hoofd in of het voor de schoonmakers beter werd. Iedereen was een ervaring rijker: ook zonder schoonmaken waren de treinen van A naar B blijven rijden, en terug. Ik sms’te een goede vriend met de vraag waar OPCW voor stond. Organisatie voor het verbod op chemische wapens, schreef hij. Ze hadden de Nobelprijs voor Vrede gekregen omdat het ze gelukt was de chemische wapens in Syrië op te ruimen. Zo’n beetje. Schoonmaken was een belangrijk vak.