Ik zei dat ik best wilde helpen. De man, grijze snor, Indiase trekken, zocht de Paulus Potterstraat. Schuin over zijn schouder zag ik het bord met Willem Kloosstraat. Ik zei: u bent in de buurt. Al twijfelde ik onmiddellijk, ons culturele erfgoed werd niet zomaar kriskras door elkaar op belendende straten geplakt. Er kwam een jongen aan, hij leek mij student, hij wist het ook niet, maar omdat hij opgeleid werd om problemen op te lossen, pakte hij zijn smartphone, helaas, zei hij, hij had alleen maar 3G, en hier geen bereik. Ik adviseerde de man het te vragen bij Alberts Corner, de broodjeszaak vijftig meter verderop. Daar weten ze het wel, zei de jongen, en anders hebben ze er een kaart. Ik vroeg Renate hoe het ging, het ging best, zei ze, de buik zat steeds meer in de weg en ze was snel moe. Ik zei: je leeft voor twee. Je hebt een fabriek op volle toeren draaien, het is bietencampagnetijd. Daar moest ze erg om lachen.