Ik gebruikte geen spijkers of schroeven. Er zaten zeilringen in het canvas en het voelde logisch daar touw doorheen te steken. Ik pakte stevig koord dat bij een oude tent had gezeten, die tent was verbrokkeld en had ik weggedaan, het koord was gloednieuw en had ik bewaard. Ik reeg het koord door de ringen en bond de canvasgeveltuin goed vast aan de houten planken van de schutting. Toen het allemaal stevig aanvoelde schepte ik tuinaarde in de negen canvaszakken. Achter de kruidenpotjes in de keuken pakte ik zakjes met zaad, ooit in een opwelling gekocht, maar nog nooit opengemaakt. Ik verdeelde de peterseliezaadjes en de rucolazaadjes en de kropslazaadjes over de negen mini-tuintjes en duwde ze zachtjes in de aarde, ik goot er water op en nu was het wachten. Een goede vriend met wie ik het in een hele andere situatie ooit vaak over geveltuinen had gehad, toen ging het om een hele stad, zei: dan eet je straks schuttingsla. Dat vond ik een prachtig woord. Nu hoopte ik nog meer dat het experiment ging slagen. Die canvastuin met negen zakken had ik trouwens van mijn nichtje gehad, die had er twee, twee geveltuintjes, het was haar kwaliteit om te onthouden dat ik zoiets leuk vond en om er dan ook nog op uit te trekken om zo’n tuin voor mij te kopen.