Ik liep door het winkelcentrum waar ik als kind vaak had gelopen. Het was vanwege mijn nichtje. Er was veel veranderd, en ook weer niet. Kwam je binnen via de loopbrug vanaf Ikazia dan zat de Hema nog altijd rechts en sloeg je linksaf dan liep je tegen V&D aan, dat nog altijd links op de begane grond snacks verkocht. Al was het niet meer de friet en het softijs dat ik zo goed kende. Mijn nichtje vroeg of ik nog ergens wilde kijken, ik kon wel nieuwe onderbroeken gebruiken, slips, hoe noemde je dat, maar ik had geen trek in de grote ketens. Bij welke prijs kon ik er zeker van zijn dat er geen doden vielen in een Bengalees naaiatelier? Toen ik weer thuis was en naar de groenteboer liep, besloot ik even door te lopen naar de winkel voor ondermode. Opheffingsuitverkoop, las ik op de ramen. Ik ging naar binnen. De schappen voor onderbroekendoosjes waren zo goed als leeg, de rekken aan de wanden droegen hier en daar nog een bh. In een van de twee luie stoelen zat de man die ik hier wel vaker had gezien. Tsja, zei hij, het is wat. Liep het niet meer, vroeg ik. Dat ging nog wel, maar zijn meisje had een herseninfarct gehad. Ik vroeg of hij de grote vrouw bedoelde of de kleine. Die met dat halflange blonde haar, zei hij, 52 jaar. De kleine dus. Bij de groenteboer zei ik: da’s ook wat, daar aan de overkant. Het voelde wel lekker dat ik zoiets eens kon zeggen. En nog maar 52, nu maakte ik het echt vet roddelachtig, ik dacht dat ze pensioengerechtigd was. Triest, zei de groenteboer, maar ja, altijd roken hè. Hij bewoog zijn vingers voor zijn lippen. Hij had de vrouw met het halflange blonde haar iedere dag een bakje vers fruit beloofd als ze niet meer zou roken, maar langer dan tien dagen had ze het nooit volgehouden. En nooit groenten, ging de groenteboer verder. Op koopavonden vroeg ze hem wel eens een rookworst op te warmen, maar groenten wilde ze er nooit bij. Die middenstanders onder elkaar waren een soort Google Analytics. De groenteboer had de getroffen vrouw van de ondermode zondag bij de Irenebrug gezien, vlakbij het revalidatiecentrum waar ze nu was. Daar mocht ze niet meer roken. Ze zag er beter uit dan ik haar ooit heb gezien, zei hij, maar ja, wel in een rolstoel met een werkloze arm in haar schoot en woorden die niet willen komen. Ik zeg niet dat het daardoor komt, zei de groenteboer nog, zo’n infarct, en ik zei: nee, je weet het nooit. De sportbeha tegen vijftig procent opheffingskorting lag als een onbeholpen aalmoes onderin mijn tas.