Ik zou Whitcomb Judson moeten bedanken, die in 1909 overleed. Volgens Wikipedia was hij de uitvinder van de kramsluiter voor kleding, de voorloper van de rits. Al twee weken bewonderde ik zijn vinding, waarmee ik iedere ochtend met enige inspanning mijn rolkoffer sloot en iedere namiddag de kleren weer uit hun beknelde positie bevrijdde. De rits protesteerde nooit. Ook de uitvinder van sterk garen en sterke vezels en stoffen verdienden mijn dank. Een wandelaar had niet veel nodig. De shirtjes waren licht en dun, kleding om in te flaneren overbodig, iedereen marcheerde hier ’s avonds in ademende regenjassen, afritsbroeken, sportieve sandalen. De belangrijkste vraag was geweest of ik wel genoeg boeken bij me had. Al wat schittert van Eleanor Catton had ik bij vertrek nog niet uit, de pil van bijna negenhonderd bladzijden. Tijdens de heenreis slechtte ik de laatste tweehonderd pagina’s en nam het een zekere hoek onderin de koffer in beslag. Nu las ik Goodbye to all that van Robert Graves. Ogenschijnlijk klakkeloze ervaringen uit de Eerste Wereldoorlog, dat leek me, precies honderd jaar na het uitbreken van de Grote Oorlog, passen bij het land waar we heen waren gereisd. Er was hier nog dienstplicht. In de mededelingenkast van een oud raadhuis las ik dat iedereen geboren in 1996 zich op tien december moest melden. Ook iedereen die eerder geboren was en zich nog niet had gemeld, moest opdraven. Of het alleen jongens betrof, kon ik uit de tekst niet opmaken. Er was een jaar geleden een referendum over geweest. Zestig procent van de vijftig procent die was komen opdagen had voor behoud van de dienstplicht gestemd. Naar verluid speelden er belangen. Plattelanders vreesden dat een geringer aantal beroepsmilitairen minder bereid was zandzakken te vullen bij wateroverlast, dat hier nogal eens voorkwam, ik had de hoogwaterstreepjes op huizen gezien, met datum, vaak ver boven mijn hoofd. En ook het verlies aan vervangende dienstplichters, die trouwens negen maanden van hun tijd moesten geven tegenover zes maanden voor de militaire dienstplicht, werd gevreesd. Die werkten op de ambulance of in verzorgingshuizen, slecht betaalde banen, waarvoor kennelijk niemand anders zijn bed uit wilde komen. De laatste dag zaten we op een boot die in twee uur het traject aflegde waar wij vier dagen over hadden gedaan. ik zat tegenover jonge blonde Russinnen en verderop zag ik zwaar gesluierde Arabische vrouwen. Het verlangen toerist te zijn leek universeel. Het toerisme kende geen oorlog.