Ik wachtte niet echt meer, ik telde de rode stipjes af in het fietserslicht tot er geen stipje meer over was en de groene fietser verscheen en iedereen kracht zette op de pedalen. Zoals een mens ook niet meer wachtte op een lift, de mens volgde een pijl op een scherm, omhoog of omlaag met de etagenummers, en zoals we ook niet meer wachtten op een bericht, we keken naar onze telefoon waarop we zagen dat de ander online was en aan het typen en we vertrouwden erop dat we die woorden straks konden lezen, zoals we erop vertrouwden dat de afnemende rode puntjes leidden tot groen licht en verspringende etagecijfers tot de komst van een lift. Ik fietste naar de stad, het was heerlijk weer, na het bos sjeesde ik over de Crooswijkseweg, linksaf de Rusthoflaan in en verder door de Paradijslaan, waarop de Exercitiestraat, Schuttersstraat en Rakstraat uitkomen, herinneringen aan de marinierskazerne die hier niet meer is, net als Jamin, de Heinekenbrouwerij en de abattoirs er niet meer zijn, langs de Rotte, de Noordbrug over, langs het Noordplein met de markt en een politiebus, door de Heer Bokelweg waar vrienden laatst naar een appartement hadden gekeken, onder de sporen door, waar ik even binnenliep bij GROOS, maar niks kocht, alleen maar keek, naar de stoel ‘Zit lekker, staat nog beter’ en naar het boek ‘Wie dit leest is te gek’, en verder langs het nieuwe station, even naar links en dan de Westkruiskade op tot de kruising met de Heemraadsingel, waar ik linksaf sloeg, langs het water tot de kruising met de Nieuwe Binnenweg, waar ik weer richting centrum ging. Bij Movimento lag het grasgroene jack voor me klaar.