Ik keek naar het kind in de armen van haar oma, die mijn zus bleek te kennen. Ik zie het aan de ogen, zei ze. De wereld was klein. Het babymeisje had nog geen weet van groot of klein, ze keek soeverein de wereld in, lachte, omdat iedereen naar haar lachte. Groot worden was kopiëren. Een uur geleden had R water over haar hoofd geplengd en met zijn duim een kruis op haar voorhoofd geschreven. Ik ging verder naar het westen, alles aan de noordkant van het pontje was volgebouwd, alleen de pont en het water kwamen me vertrouwd voor, de overtocht kostte 1,55 euro. Ik was net te laat om de bietenrooier zijn werk te zien doen; had even ge-appt, zei mijn broer, dat had ik gewacht met de laatste omgang. Wel zag ik hoe de laatste bieten uit de bunker de kiepwagens indraaiden. Een hele grote was onderaan de rooier blijven haken. Mijn broer hield hem omhoog en poseerde. Vijf en een halve kilo, riep mijn nichtje, die er thuis mee op de weegschaal was gaan staan. Mijn broer zei dat de suikerbietenhoop zeker een kilometer lang was. Ik geloofde zijn geluk.