Ik had mijn ogen niet nodig, toen R op Sinterklaasavond in de maanverlichte duisternis aan de verkeerde kant van de zwart geteerde schuurdeur naar de klink zocht. Mijn hand wist waar en op welke hoogte de ring zat, als iemand mij had gevraagd om die deur te tekenen had ik waarschijnlijk geen ring op de bovenste helft van deze deur aangebracht, maar in mijn hand zat die informatie en draaide vanzelf naar rechts en binnen ging het ijzer omhoog en daarmee de bovenste deurhelft open, waarna mijn hand naar beneden ging en daar een ijzer omhoog duwde, op de onderste deurhelft zat de ring aan de binnenkant en het ijzer aan de buitenkant, daarna liep ik met vaste tred over de hobbelige grond van het pomphok, langs de jassen en petten, die hier vroeger aan roestige spijkers hingen, wat er nu hing wist ik eigenlijk niet, langs de pomp, door de smalle doorgang en dan naar rechts over de betonnen plaat, waar veel troep lag, maar er was een smal recht pad, mijn voeten aarzelden geen seconde. Het was omdat de radio aanstond en het licht aan, dat ik in die schuur keek en die route liep, die ik in mijn jeugd wel honderden, misschien wel duizenden keren had gelopen en vooral gerend (hier zou ik mijn weg nog kunnen vinden als ik later, hopelijk stokoud, elders overal de weg kwijt was), ik dacht dat mijn broer daar was, maar ik zag of hoorde niks, alleen het radionieuws van acht uur: koningin Fabiola was overleden. Mijn eerste gedachte was: wat sneu voor al die bedroefden om Luc De Vos, die de volgende dag in Gent uitgevaren ging worden. Twee beroemde doden in hetzelfde land dicht op elkaar betekende toch leedconcurrentie.