Ik stopte briefjes in brievenbussen. Huis aan huis. De makkelijkste huizen waren die zonder klep en zonder anti-tochtborstels, maar vaak hadden die ook geen gordijnen of vloerbedekking; of alleen maar dichte gordijnen die wel een sopje konden gebruiken. Het was sowieso moeilijk te bepalen of de huizen bewoond waren. Vrijwel nergens zat een naambordje. De kleppen met een NEE-NEE-sticker sloeg ik over, al waren die huizen waarschijnlijk het kansrijkst. De huizen aan de buitenrand zaten gespiegeld aan elkaar vast, twee voordeuren op een paar passen van elkaar met onduidelijk groen ertussen. Toch moest ik iedere keer teruglopen, door het tuinhekje, en via de stoep door een volgend tuinhekje weer een paadje op. Ik verwachtte ieder moment een boos hoofd uit een deur dat mij de tuin uit zou jagen. Dat ik uit ieder A4’tje zes strookjes had geknipt – zoveel tekst had ik niet rond te brengen –, bleek niet handig. Ieder kind van dertien dat folders rondbrengt, weet dat. Je hebt massa nodig, en stevigheid om de boel door de borstels heen te duwen, het liefst zoveel stevigheid dat je er ook de klep mee op kunt tillen. Nu moest ik vaak mijn vingers gebruiken om het GARAGEBOX TE KOOP-strookje erdoor heen te friemelen. Regelmatig sloeg ergens een hond aan, soms klonk het gegrom dicht bij mijn vingers. Een keer werd het strookje dat ik nog aan het duwen was, door iets of iemand naar binnen getrokken. Toen de strookjes op waren, reed ik naar het winkelcentrum, maar de JUMBO had geen bord voor kleine advertenties. Ik deed er een klein uur over om weer thuis te komen. Nog voor ik mijn handen waste, controleerde ik eerst de bezorgvriendelijkheid van onze klep. Geen borstels, geen vage geurtjes.