Ik ging kalfshersenen eten. Kalfshersenen lijken van alle dierenhersenen het meest op de menselijke, zei een hippe krullenbol die ook neurowetenschapper bleek. Hij sneed de kalfshersenen door midden, je kocht een stel voor drie euro bij de slager, een helft paste precies op zijn vlakke hand. Zouden wij geen schedel hebben, dan hadden we ook geen hersenkronkels, en spreidde de roze boel zich onbelemmerd uit tot een meter doorsnede. Hersenen verslinden glucose en energie. Ik moest een dieet op de markt brengen met energieverslindende hersenactiviteiten, dacht ik, en rijk worden. De kok die de hersenen ging klaarmaken – je moest even door zijn ouder makende volle zwarte baard heen kijken om de lange gitzwarte wimpers boven de blozende jongenswangen te zien –, vroeg wie straks wilde proeven. Er gingen vingers omhoog. Wie wilde niet proeven? Weer vingers. Van de niet-proevers moesten de vegetariërs hun vinger naar beneden doen. De resterende vingers sprak hij ernstig toe. Zij waren de verspillers, wel vlees blieven, geen moeite hebben met het doden van dieren voor consumptie, maar vervolgens de helft weggooien. Was het lezen van Arnon Grunberg slecht voor je? Om die vraag draaide het in de Haagse boekhandel. Een man die het niet erg vond dat zijn haar vies werd, zat met een badmuts vol gel en elektroden te lezen in de nieuwste Grunberg. Op een computerscherm zagen we achtentwintig grillige lijntjes. ‘Dichter bij de hersenen, dichter bij het lezen van de gedachten kunnen we niet komen,’ zei de neurowetenschapper opgewonden. Hij leek het beeldscherm te willen strelen: ‘Ergens in die kriebeltjes zit betekenis.’ Ik at iets wat leek op een kipnugget, maar dan romiger en sponziger. Of op de kibbeling, die ik meestal rond dit tijdstip bij de groenteboer kreeg, wat ze daar zeekip noemen.