Ik was nog bezig het vogeltje te determineren dat ik had zien liggen in het slop tussen de twee tuinen en waarvan ik een foto had gemaakt – witte buikveren met hier en daar een grijs plukje, witte ringetjes boven leigrijze pennen met daarboven eigele veertjes, de pezige pootjes onnatuurlijk naar links en naar rechts met een breukje en wat bloed bij de knie of de enkel, of hoe dat ook heet –, toen twee houtduiven neerstreken op de rand van de schutting. Het is een favoriete plek, op de bovenste plank klontert veel poep, een teken dat het lang niet heeft geregend. De houtduiven bogen hun snavels naar elkaar, de ene snavel leek in de andere te verdwijnen. Ik had zoiets gezien bij tortelduiven, een ouder die voedsel opkotst en aan het jong voert, maar hier werd géén voedsel uitgewisseld. Na het tongen nam de iets grotere houtduif plaats op de iets kleinere, afijn, dat werk. Daarna schoven ze iets van elkaar, de ruggen schuin naar elkaar en begonnen ze omstandig de veren op te schudden. In oudere films is dit het moment waarop geliefden op hun eigen bedhelft terugrollen en sigaretten aansteken. Ik wist eigenlijk niet meer wat wij hoorden te doen nu de sigaret van het filmdoek verbannen is. Veren oppoetsen leek me nog niet zo’n slecht alternatief.