Ik drukte op de deurbel, een knul van acht deed open, zei hoi en rende terug naar de woonkamer waar de buurjongen van twaalf zijn hand in sneltreinvaart op en neer bewoog voor een tv-scherm. De knul van acht pakte een soort afstandsbediening en een soort mini-joystick van de bank en begon ongeveer hetzelfde te doen als de buurjongen. Ergens tegen twaalven zei de jongste dat hij trek had in iets kleins, snoep, de buurjongen zei dat het dan beter was om nu te lunchen en vanmiddag nog een snoepje, de apparaten in hun handen hadden bovendien stroom nodig. De knul babbelde veel meer dan hij at, de buurjongen zei: ik heb al twee bolletjes op en jij nog niet eens een halve beschuit. Dat hielp. Toen konden ze weer verder met het meppen op het monster. Ik zei dat ik dacht dat het bij wii-en om springen en grote bewegingen ging, maar dat ik alleen maar twee zoutzakjes op een bank zag met hypernerveuze bewegingen van armen en handen. Ze dachten even na, de buurjongen ging staan en zei tegen de knul: hé zoutzak, waarop de jongste ook opsprong. Ze bewogen nu lekker, al gingen in het heetst van het spel de billen weer snel richting bank, maar met zoutzak hielden ze elkaar scherp. Jij bent ook een zoutzak, zeiden ze op een gegeven moment. Ik gaf ze vanachter mijn laptop groot gelijk. De buurjongen was zo snel weg dat ik hem niet meer kon bedanken voor het oppassen. Tegen de moeder zei ik ’s avonds: het kan zijn dat het woord zoutzak morgen valt.