Ik verkoelde me met het ijs en de airco van de groentevrienden. Al was het al vier uur ’s middags, ze waren volop bezig met het klaarmaken van nieuwe bakken vers gesneden fruit en kant en klare salades. ‘Mensen komen bij deze temperatuur niet voor een krop andijvie,’ zei de groentedochter. Een jonge vrouw met blonde paardenstaart, een zwart schort voor en Kippie op haar werkblouse kwam binnen. Of de groentevriend kon wisselen. Kippie zit er nog niet zo lang. Alle gemaksvoedsel waar kip in kan, verkopen ze. ‘Iedereen komt een broodje halen met een vijftig eurobiljet,’ zei ze, ‘dan vliegt je wisselgeld weg.’ ‘Alle kleine biljetten hebben ze nodig voor Griekenland,’ zei ik, ‘daarom geven onze automaten zoveel mogelijk vijftigjes.’ Ze keek me ongelovig aan. Onder mijn ogen voltrok zich trouwens de zelfredzame samenleving. Er zijn mensen met kleingeld, kerken bijvoorbeeld na een collecte, die bij inlevering bij de bank moeten betalen. Er zijn mensen die kleingeld nodig hebben, ondernemers, die bij het halen van muntgeld de bank moeten betalen. Dus hadden ze hier in het winkelcentrum die bank er gewoon tussenuit gekieperd. ‘Lekker koel hier,’ zei de paardenstaart, ‘bij ons is het niet uit te houden.’ ‘Kom je toch hier werken,’ zei de groentevriend die wat zakjes munten in de weegschaal gooide. Ze aarzelde en liep toen terug naar Kippie.