Ik stopte mijn rugzak in de fietstas, een kauw landde op een tak en pikte wat aan een sierappel van de buurvrouw op nog geen meter van mijn hoofd. De buurvrouw was niet thuis. Ik fietste naar de Rusthoflaan, bekeek mooie nieuwe winkelpuien, fietste met de oud-collega van mijn zus een rondje om de katholieke begraafplaats, vertelde in Croos, dat ooit een bruisende plek zal zijn, wat ik wist over uitvaarten in de VS en hier, vroeger en nu. Of het wat was voor de toekomstige winkels achter die mooie puien wist ik niet. Ook al was de natuur volop in de herfst, de dood en de moderne mens was een lastigere combinatie. Daarna fietste ik nog even door de wijk en langs de andere begraafplaats, haalde twee broden bij Marqt, lunchte bij Dudok en las er twee kranten, fietste weer terug. Een tortelduif dronk uit de vijver, een merel pikte in de bak waarin niks meer herinnerde aan de uitbundige bloei van de vlijtige liesjes, hij maakte er een behoorlijk zooitje van. De dag was al flink op streek, in een vloeiende beweging schreef ik hoofdstuk twaalf en was net op tijd klaar om nog een pastinaak en platte peterselie bij de groentevrienden te halen. Bij de brievenbus een politiebus met twee politiemannen; die op de passagiersstoel zette een verrekijker aan zijn ogen.