De meisjes waren allebei een jaar of vijf, zes en duwden ieder hun eigen karretje, zo eentje met een vlag op een steel eraan. Ik had ze al gezien bij de moorkoppen en tompoezen. Nu scande hun vader bij het streepjescodeapparaat een zak spinazie. ‘Hoeveel is het?’ vroeg het ene meisje. ‘Honderd euro,’ zei de vader. Het meisje keek met een frons op haar voorhoofd naar het andere meisje. Golvende bruine haren. Ze konden een tweeëiige tweeling zijn. ‘Dan nog speculaas,’ zei de vader. De meisje duwden hun karretjes langs de rollen kaakjes. ‘Gevonden,’ zei het ene meisje en pakte een pak. Bakkersspeculaas stond erop. ‘Doe die ernaast maar,’ zei de vader. Hij wees naar de amandelspeculaas. Er zat een bonusaanbiedingskaartje voor: 99 cent. ‘Hé,’ zei de vader en wees. ‘Dit is amandelspeculaas van Albert Heijn en die kost 99 cent en dit hiernaast ik ook amandelspeculaas van Albert Heijn en die kost 1,49.’ Hij pakte van ieder een pak, begon te lezen. ‘Deze weegt 400 gram, en deze ook. Nou dan weet je wel welke je moet nemen.’ De meisjes keken elkaar aan, knikten. ‘Dan hebben we nog krentenbollen nodig,’ zei de vader. Het andere meisje racete weg met haar karretje. Dit was een vader die zijn dochters had gevraagd om mee boodschappen te gaan doen en dat deden ze ook. Ik liep achter het meisje aan. Ik had een stokbrood in de afbakoven laten stoppen.