Op het enorme ijsbed lagen drie rogvleugels en vijf sliptongetjes. De mevrouw in de viswinkel verontschuldigde zich, zei dat het door de kerstdagen kwam, half in het weekend. In de viswereld betekende kerst nog: geen vangst, geen afslag op maandagmorgen, geen verse aanvoer in de winkel. Ja, haar baas was vanmorgen uit Spakenburg gekomen met verse haring. Maar dat was het. ‘We hadden van alles kunnen invriezen,’ zei ze, ‘maar met die kerstdagen is dat geen doen. Je weet niet waar je mee blijft zitten en morgen is alles er weer vers.’ Doe maar twee sliptongetjes, zei ik. Ze sneed de koppen er af en haalde er aan de bovenkant oranje ingewanden uit. Thuis waste ik een restje bloed van de vissen, depte ze droog met keukenpapier, haalde ze door wat meel en bakte ze op halfhoog vuur lichtbruin.