De visboer stond bij de groentevrienden. Op zaterdagmiddag is kibbeling hier vaste prik, maar de daadwerkelijke bezorging door de visboer had ik nog nooit meegemaakt. De kibbeling dampte in de opengescheurde vetvrije zak. De groentedochter trok een stuk papier van de rol en gaf het me. Ook dat is vaste prik. Ik mag niet weg voor ik kibbeling heb gegeten. Bij de sigarenboer rondde de visboer net zijn praatje met de sigarendames af. We lijken hetzelfde boodschappenrondje te doen, zei hij. De dame met de zwaarst doorrookte stem zei dat hij fantastische kreeftensoep had, ‘met hele grote stukken kreeft erin’. Ze legde de bijlagen om zodat ze mijn krant kon vouwen. Met kerst had ze de soep gegeten, heel even sloot ze haar ogen. Voor de curry met groene kool en kokos had ik tijgergarnalen nodig. Het was nu ondenkbaar dat ik die bij Albert Heijn zou kopen. Doe maar 400 gram, zei ik tegen het vismeisje, en wees naar de grote rauwe gepelde garnalen. De visboer kwam terug van zijn boodschappenrondje. ‘Drie keer,’ zei hij, ‘betekent dat niet trakteren?’ Na twee decennia begon ik eindelijk een beetje in te burgeren.