Om kwart over vijf kocht ik 300 gram losse spinazie en een half pond kastanjechampignons. Als het op licht en donker aankwam was de winter alweer voorbij. Zonder mijn jas uit te doen legde ik de groenten in de koelkast en liep weer naar buiten. Ik liep de wijk uit en sloeg de weg in die tussen vier en zes voor autoverkeer verboden is. Toch telde ik een stuk of zes auto’s. De straatverlichting floepte aan, al was het nog niet echt nodig. In het westen, ver voorbij de kinderboerderij, bescheen de zon een witte wolk, ik zag alleen oranje kartelranden. Het dijkcafé lokte klanten met koffie met Dudok – zonder de toevoeging appeltaart – en pompoensoep. Het water stroomde kalm. Terug in de wijk was het nog steeds licht. Ik waste de spinazie, liet ze kort slinken in de wok en bakte in een andere pan de champignons. Ik drukte het vocht uit de spinazie, ving het op in een beker en dronk het op. Het smaakte zoals de spinaziesoep van mijn moeder. Ik hakte de spinazie fijn, mengde ze met de champignons en deed er wat roquefort bij. In de pan van de champignons bakte ik vegetarische balletjes.