Ik herkende het kanaal dat ik een paar jaar geleden had gevolgd tot hier aan de rivieroever met zijn verzameling vervallen loodsen en fabrieken. Industrie en nijverheid waren vertrokken, kunstenaars en mensen met grote plannen en weinig geld gekomen. De fabriek die nu Kunstfabrik heette, had ruim een kwart eeuw op de grens gestaan, in het niemandsland, met staalplaten voor de ramen, maar was vanwege zijn economische waarde nooit afgebroken. ‘Er hing hier nog een enorme machine.’ De in Friesland geboren kunstenaar wees naar de stalen plaat aan het plafond van de ruim vier meter hoge ruimte waarin hij zijn schilderijen maakte. Iemand met geld en beleggingen had hem verteld dat de aandelen van Deutsche Bank, 160 euro op de top in 2007, nu nog maar dertien euro deden. Bij de Volkswagen-aandelen was het niet veel anders. ‘Mensen hier maken zich zorgen aan welk ver buitenland alle kennis straks voor een appel en een ei verkocht gaat worden,’ zei hij. Zelf maakte hij zich zorgen over deze rafelrand die in rap tempo een hedonistische feestlocatie werd met ’s zomers van dondermiddag tot maandagochtend stampende muziek en copulerende mensen ’s ochtends onder zijn raam. Was dit hoe het Romeinse Rijk er kort voor zijn implosie uitzag, vroeg hij zich af. Er zat grote aantrekkingskracht in de historische vergelijking waarmee de onzekerheid voor even bezworen kon worden.