Ze was ooit heel boos op me geweest. Ik had gezegd die middag bij haar te komen spelen en toen belde ik af, zei dat ik met mijn moeder boodschappen ging doen. Hoe kon ik zoiets sufs als boodschappen doen met mijn moeder belangrijker vinden dan met haar spelen? Toch had ze het me de volgende dag niet ingewreven in ons klasje van vijf. En ik had niet durven zeggen dat ik móest afzeggen omdat ik zomaar een speelafspraak had gemaakt zonder dat eerst aan mijn ouders te vragen. Zij was ooit een keer dwars door onze groentetuin gerend, weliswaar keurig over het aangestampte paadje, dat had ik zelf gezien, maar bij ons mocht niemand van de gebaande paden af. Mijn vader had het gejakker door de tuin van honderden meters verderop uit het land waargenomen en hield mij verantwoordelijk voor haar wilde gedrag en toen durfde ik haar eigenlijk niet meer te spelen te vragen want dan moest ik haar vertellen dat ze niet zomaar de groentetuin in mocht duiken, iets wat bij haar thuis geen probleem leek, en, nog ingewikkelder, wat als mijn vader zag dat ik haar weer te spelen had gevraagd? Zij had ooit buikpijn gehad toen ze moest vertellen dat ze het eerste jaar van de kunstacademie niet had gehaald. Allereerst al kunstacademie, en dan ook nog blijven zitten. Haar ouders waren de mildheid zelve geweest. Nu glimlachten we om de aannames die we als kind hadden gemaakt in die zwijgzame onduidelijke omgevingen waarin we groot probeerden te worden en waar we met onze strakke kinderlogica nooit bij hadden gekund. Bij strandpaviljoen Sport aten we verse kippensoep.