Semiconductor. Ik wist zeker dat ik dit woord nooit eerder had getypt. Maar iedere dag draagt een verrassing. Ik zocht iets. Ik vermoedde het in een document in de la van het oude bureau, ik haalde enveloppen weg en bleef haken bij de brieven van een dienstkameraad van mijn vader. ‘Vriend,’ noemden ze elkaar in dienst, ‘vriend’ stond er boven de handvol brieven. Februari 1953: ‘Ik durfde haast niet te schrijven vriend […] Maar sinds ik van de radio heb vernomen dat er in Goudswaard geen slachtoffers te betreuren zijn, heb ik toch weer zoveel moed om de pen weer eens ter hand te nemen.’ September 1957: ‘Wij hebben nu ook een auto op de boerderij en als ik nu ’s in de buurt kom van jullie, kom ik ’s even aan lopen.’ December 1969: ‘Roken doe ik al lang niet meer … Sinds ze in Amerika voor de dag kwamen op tv […] dat het zo slecht was […] ben ik ermee gestaakt, ik geloof 1962.’ Hij leefde niet meer, de dienstkameraad. Ik had de rouwkaart in de fruitschaal in mijn vaders huis zien liggen. Daarbij een bankenvelop met op de achterkant in onvast handschrift en gedateerd een half jaar na het overlijden het begin van een verontschuldiging aan de echtgenote voor het uitblijven van een blijk van medeleven. Er waren redenen voor. Geen idee of de woorden ooit verstuurd waren. Ik dacht aan Arthur Daane uit Cees Nootebooms roman Allerzielen. ‘Iedereen kreeg fragmenten, niemand kreeg een hele film.’ De semiconductor, vraagt u? Heb geduld. Die komt.