Een man met een grijze snor en grijze fijne krulletjes heeft links en rechts van zijn fietsstang een bundeltje buizen, type steigerpijp, gebonden. Een prima manier van vervoeren. Hij draagt een colbert, zo’n jasje dat misschien ooit hoorde bij een pak, maar nu niet meer. Die jasjes (boven een werkbroek, boven zomaar een pantalon van een andere kleur, over een trui, over een djellaba) zijn het uniform van mannen boven een bepaalde leeftijd die alles kunnen met zo’n net jasje: een uitlaat vervangen, een deur verven, een tuin schoffelen, een boodschap doen. Hij passeert, net als ik, de man met zwart haar en Aziatisch uiterlijk, die op het fietspad naast zijn sportfiets bezig is met snoertjes die zijn oren onder zijn sportshirt door in verbinding moeten stellen met een zwart apparaatje in het kleine zakje van zijn sportbroek. Knullen in fel oranje hangen het afval van de winkels – dat bij hun achterdeuren staat, daar waar de mensen die boodschappen nodig hebben, hun auto’s parkeren – aan de vuilniswagen. Op zijn flanken ‘Als de dag de nacht vraagt nog even te wachten luistert de nacht’ van Mustafa Stitou. Misschien is het net te fris voor alleen een t-shirt, de mensen op het metroperron denken er wisselend over, ik zie topjes en slippers, ik zie jassen en dichte schoenen, misschien kan het ook best.