Op doordeweekse dagen gingen mensen vlug even naar boven en dan weer terug, zei de man in de zwarte jas van het beveiligingsbedrijf, die de mensen voor ons nog doorliet, maar ons tot staan maande. Dan liep het goed door. Nu was het weekend, hadden mensen de tijd, het zonnetje scheen, je kon boven wat drinken. Een vrouw met een rugzak buiten de rij vroeg hoe lang het duurde. Ze moest nog een trein halen. Een vrouw achter ons in de rij zei tegen de man naast haar: ‘Dan neem je een trein later.’ ‘Tien minuten,’ zei ik, ‘van het einde van de rij bij de tram tot hier, het gaat heel snel.’ Boven gingen we als eerste naar de film. Ik wist helemaal niet dat hier een heuse filmzaal zat. Historische beelden van de vooroorlogse stad, de gevolgen van het bombardement, dan een surrealistisch aangeharkte leegte. Daarna mannen, sigarettenrook, tafeltjes, tekeningen. Een buitenlandse journalist vraagt of de grote man achter het nieuwe centrum tevreden is. ‘Een stad is nooit af,’ zegt hij in eloquent Engels, ‘zou ik nu beginnen dan zou ik een ander plan maken en opnieuw fouten maken.’ Bewoners klagen over de onophoudelijke bouwdrift. Wanneer komt er eens rust? ‘Een stad bouw je niet voor de huidige generatie, maar voor de volgende,’ zegt een andere plannenmaker. Ik moest nog geboren worden. Als kind had ik nog een staartje van de leegte en de wind gevoeld. Nu genoot ik van de stad die voor mij gemaakt was.