De eerste twee aardbeien kleuren rood, vorig jaar pikten de vogels al van de witte vruchten, nu niet, toch span ik touw en hang ik het groene net op dat na een jaar in de kelder onder het terras naar stal ruikt. Bij de groentevrienden koop ik twee pondsdozen aardbeien voor 7 euro. Na een week heftige verkoudheid heb ik heel veel trek in kibbeling, maar de visboer is hier nog niet langs geweest. ‘Over 5 minuten,’ zegt de groentevriend. Bij de supermarkt koop ik Griekse yoghurt, het moet in het deeg van de Finse taart. Bij de sigarenboer is het onwaarschijnlijk stil: niemand die een gokje waagt of sigaretten nodig heeft. ‘Je gaat toch kijken,’ zegt de vrouw die de bijlagen van Trouw in de krant vouwt en naar het grote scherm wijst, waarop een voetbalwedstrijd bezig is. Een vriend belt en vraagt of ik alweer op de been ben. ‘Ik ga nog even kibbeling eten bij de groenteboer,’ zeg ik. ‘Ga je dan ook mandarijnen eten bij de visboer?’ vraagt hij. ‘Ik kom kibbeling eten,’ zeg ik tegen de jongste bediende bij de groentenvrienden die metalen schalen spoelt en pannen wast. Hij vindt het goed, anders eet hij het maar op.