Ik weet niet of ik ooit Homeros vertaald heb. Ik heb Grieks gehad, maar niet tot en met het examen. Een man die in een korte pauze vroeg of hij bij me op de bank mocht komen zitten en die brood uit een zakje haalde terwijl ik druiven uit de plastic bewaardoos naar mijn mond bracht, zei dat Grieks hem had gered. Een negen had hij ervoor op zijn eindexamen, voor Latijn een 5,5. Hij kwam uit Den Bosch. Lukt het dan om tot het eind te blijven? vroeg ik. Precies, zei hij, zijn laatste trein ging om elf over elf, en als hij die niet haalde kon hij veertig minuten later nog met de Intercity Direct en een sprintertje. Gisteren was het voordragen van de eerste vier zangen van de Odyssee zeker een kwartier eerder klaar, vandaag was het precies andersom. Ik hoopte dat hij zijn trein haalde, morgen ging het om half elf ’s ochtends weer verder. De man uit Amsterdam had een hotelletje genomen. Allebei dachten we dat we na morgen de hele fine fleur van Vlaamse acteurs aan ons voorbij zouden hebben zien trekken, meer dan dertig waren het er, die zich hadden ingeleefd in Odysseus en zijn zoon Telemachos en de vierentwintig zangen die Homeros aan Odysseus’ zwerftocht had gewijd. Op donderdag waren de acteurs nog piepjong, sommigen met wat babyvet in de buikstreek, onder brede schouders, naarmate het epos vorderde klom ook de leeftijd van de acteurs, wat niet wilde zeggen dat er vaker gekeken werd op de schermen in de coulissen waarop de tekst meeliep, zelfs minder was mijn indruk. Bij sommigen, en zeker niet de jongsten, waren die schermen niet eens aan. Een uur lang wáren zij Odysseus en de godin Athena en Poseidon die de aarde kon laten schudden en de Cycloop en de nympf Kalypso en de vrijers die in Odysseus’ jarenlange afwezigheid dongen naar de hand van zijn echtgenote Penelope en ondertussen zijn bezit verbraste. De man uit Amsterdam – met wie ik sprak over de vanzelfsprekende gastvrijheid voor de vreemdeling, die bij aankomst altijd eerst spijzen voorgezet kreeg, en wijn uit een mengvat, en zich kon baden en met olie werd ingewreven door diensters, en een mooie mantel kreeg en een chiton, en te ruste werd gelegd en daarna pas de vraag kreeg: vanwaar komt gij, vertel me, wat is uw stad, waar woont uw ouderpaar? – zei dat hij van voor de oorlog was. Ik bekeek hem, dacht: als jij van voor de oorlog bent, ben ik van net erna. Morgen was er een heuse dinerpauze – morgen zou er ook een Vlaamse moeder achter mij komen zitten, met haar twee jonge zonen, die zich verbaasde dat de zaal zo matig bezet was, in Antwerpen was het stijf uitverkocht, maar die vooral de vraag kreeg of haar zonen het wel zouden uithouden, zo lang stilzitten, ‘knap hoor’, wat zij terecht niet begreep en waarop zij antwoordde dat haar zoon al heel lang helemaal weg was van Odysseus en Homeros –, vandaag waren alle pauzes kort, vijf minuten, af en toe twintig minuten. Daarom ging ik na zang 12, het voorlopig einde van deze dag, waarin Odysseus het gezang van de Sirenen heeft overleefd, maar later schipbreuk lijdt en al zijn mannen verliest, nog even in Floor zitten en bestelde bitterballen. Iets warms na zoveel betoverends daar op het toneel, daar had ik al de hele avond zin in.