De ochtend nadat ik mijn eerste roman had voltooid scande een mri mijn hersenen. Arnon Grunberg had delen van Het bestand geschreven met een badmuts vol plakkers en elektroden op, een experiment dat uitgebreid was geanalyseerd en gepresenteerd en waarbij ik een hapje kalfshersenen had gegeten. Werd mijn roman een succes, en ik als schrijver, dan kon een biograaf later in ieder geval de mri-beelden bij het Erasmus opvragen. Voorbereid zijn, dat moest je in deze tijd. De mevrouw die mij gele oordopjes gaf zei dat ik niks zou voelen, alleen veel zou horen: ‘Het lijkt alsof de buurman aan het klussen is.’ Ik dacht aan de buurman rechts, die al zijn klussen liet doen, en aan de buurvrouw links, waar ik nog nooit een klusgeluid had gehoord. ‘Moeten we ooit weg, dan verkopen we het wel als kluspand,’ zei ze eens. In mijn hand had ik een ouderwetse parfumverstuiver, waaraan een slangetje zat en waarin ik kon knijpen als er iets was. Boven mij was een spiegeltje waarin ik mijn knieën zag die over een kussen lagen en verderop aan de andere kant van het glas de twee medewerkers achter drie computerschermen. Ze deden me met hun grijze, korte kapsels denken aan de zijbuurvrouw, die in het voorbijgaan altijd schichtig kijkt en pas gedag zegt als ik hallo roep. Met haar man maak ik altijd een praatje. Sinds anderhalve week staat hun huis te koop, een zelfde huis als het onze, ik was onmiddellijk de foto’s gaan bekijken, ze hadden flink opgeruimd of misschien was het altijd zo, zonder levensteken. Het geluid in de mri-capsule was overigens heel gevarieerd. Er was een scan waarbij acht keer heel snel op een verwarmingsbuis werd geklopt en iemand dan vliegensvlug antwoordde met acht keer de schoolbel indrukken, zo’n bel in de vorm van een grijze toeter die het volgende lesuur aankondigt. En dat dan duizend keer achter elkaar. Daarna kwam een boor die in hoog tempo op weg was driehonderdduizend ondiepe gaatjes in een muur te boren (of in een tand), maar geleidelijk toch overging in diepere gaten op grotere afstand. Dan was er nog een zenuwachtig autoalarm, waarbij zich al snel housemuziek voegde en het om mij heen en in mij licht begon te trillen, wat heel fijn was, want dat gaf het onnatuurlijk stilliggende lijf weer wat doorbloeding. Ik dacht aan Groningen, en aan Herman Finkers gisteren bij DWDD. Hij had een protestlied geschreven tegen het gif dat de NAM onder Twente in de bodem spuit om de laatste restjes olie uit de grond te breken. Als de VVD niet in het kabinet komt, zei hij, is het probleem opgelost. Maar het was ook de ochtend na de Tweede Kamerverkiezingen en Herman zou het net als Freek nog druk krijgen. De een-na-laatste scan begon met een ouderwetse druk op een knop, zo’n langgerekt, zeurend geluid dat je vroeger in wachtkamers hoorde, bij de tandarts bijvoorbeeld en dat door merg en been ging en dat betekende dat de volgende naar binnen kon. Ik roep het nog maar even in herinnering van mensen die terug verlangen naar vroeger. Algauw ging het over in een zonnig technomuziekje dat zo onder een videoinstallatie in een museum voor moderne kunst kon zitten. Daarna moest ik over een mat lopen. Iemand had ontdekt dat je dementie al heel vroeg kunt vaststellen aan iemands loop. Op het computerscherm waren mijn linkervoetstappen groen en mijn rechtervoetstappen paars. Ik moest zeker vijf keer heen en weer lopen. ‘Want ja,’ zei de medewerker, ‘waar kun je een mat van twintig meter lang kwijt?’ Tot slot moest ik nog een keer lopen en ondertussen rekenen. Ik moest beginnen bij 80 en daar dan iedere keer 7 vanaf halen. Ik kwam niet verder dan 73. O ja, het was ook de ochtend van de verjaardag van mijn oom. 77 lentes jong. Ik hoopte dat hij op deze prachtige dag lekker aan het fietsen was en dat hij dit jaar samen met mijn tante weer duizenden fietskilometers zou maken. Dat betekende voor hen goede gezondheid en voor iedereen een mooie lente en een mooie zomer.