‘Bietjes er al bijna weer in,’ appte mijn broer aan zijn zussen. Hij had er een zorgvuldig gecomponeerde foto bij gedaan, avondzon, strelend licht waar de zeventiende eeuwse schilders verzot op waren. Rechts op de voorgrond staat stoer de grote Ursus met cabine. Aan de voorkant hangt een grondverkruimelaar, die zijn tanden gaat zetten in de nog bonkige winteraarde die er pal voorligt. Achter op de hefinrichting een rotorkopeg, die van de verkruimelde aarde een zacht gespreid bedje heeft gemaakt, waar de zaadjes zo in kunnen gaan liggen en waaruit ze na ontkieming makkelijk kunnen opstaan. Vroeger hingen er alleen apparaten achter de trekkers, maar wie alleen is moet slim zijn, in één in plaats van twee gangen het zaaibed klaarmaken scheelt bovendien brandstof. Schuin achter de Ursus staat de kleine David Brown zonder cabine. ‘Lekker bruin worden op de cabrio,’ schrijft mijn broer. Ik word altijd blij als ik de David Brown aan het werk zie, want ik heb hem ooit, heel lang geleden met zijn neus in de bek van de maaidorser geduwd. Ik zat toen – mijn benen net lang genoeg – op een Ursus zonder cabine, waarmee ik het gras achter de boerderij had mogen platrijden: mijn broer op de grotere Belarus, ik op de Ursus. Daarna mochten we de trekkers de schuur inrijden, maar niemand had mij uitgelegd hoe je zo’n trekker stopt. Toen het graankarretje dat achter de David Brown hing, steeds dichterbij kwam, ben ik wellicht even in paniek geraakt en heb ik misschien nog wat gas gegeven, enfin, Ursus duwt graankarretje, graankarretje duwt David Brown, David Brown duwt zijn neus in de tanden van de bek van de combine, die van geen wijken weet en waarachter mijn vader aan het werk is, die toesnelt en de Ursus uitschakelt. Ik ben van de trekker gevlogen en heb tot het donker werd achter de schuur huilend heen en weer gelopen. Niemand is ooit boos geworden, maar niemand nam ook de moeite om even sorry te komen zeggen, sorry dat we je niet uitgelegd hebben hoe je zo’n trekker stopt. Op de foto duwt de David Brown een witte vierkante tank op wielen, wat precies de functie is, weet ik niet, het kan ook een contragewicht zijn, want achter die kleine dappere witte cabrio hangt een zaaimachine én daarboven een tank. Misschien is die tank achter voor de rijbemesting, en die voorop voor de rijbespuiting. ‘Drie handelingen in één werkgang,’ legt mijn broer uit. Wie alleen is moet slim zijn. Ik zou eens moeten uitrekenen hoeveel keer mijn broer over dat land omgangen en werkgangen heeft gemaakt. Hij moet die grond kunnen dromen, en de lucht erboven ook, en de landwegen waarover hij het leven ziet gaan en komen, seizoen in seizoen uit, jaar in jaar uit. Hij zou er een roman over kunnen schrijven.