De Japanse esdoorn was gebleven, als enige. Omdat hij tot gisteren omringd werd door een houten bak en alles nu wat lager lag, was er rondom zijn stam een heuveltje, waarop de tuinmannen drie geraniums cinereum Ballerina – ooievaarsbekjes – hadden geplant. Die moesten dat heuveltje gaan bedekken met een weelderige bos lilabloeiende bloemetjes. Achter de esdoorn vijf stuks leliegras, nu louter groen, maar straks met paarse kraalvormige bloemen. Daarnaast zeven stuks ijzerhard: ruwe donkergroene smalle bladeren waar snel lilapaarse bloemschermen uit op gingen rijzen, minstens een meter hoog. Tussen dat ijzerhard door waren drie lampenpoetsersgrassen geplant, waar in de nazomer roodbruine pluimen in zouden komen, en tot slot vooraan drie stuks goudbandgras, al was het niet helemaal goudbandgras, omdat dat niet verkrijgbaar was, maar de juiste naam van de vervanger wist ik nog niet. Aan de andere kant van het nieuwe pad (retrostones Porthleven rood/zwart, waarvan de kleuren volgens de tuinmannen het mooist zijn als het regent, en waarvan ik geen idee heb waarom die stenen vernoemd zijn naar een plaatsje in het Engelse Cornwall met, volgens Wikipedia, 3190 inwoners) sprong de grootbloemige Japanse kornoelje eruit. Volgens internet bloeide die in mei, maar dat was het al, met roomwitte schutbladeren om vervolgens nog een keer te bloeien, maar dan met oranjerode aardbei-achtige vruchten. Schuin achter de kornoelje drie lavendelplanten waar al kleine paarse bloemen in zaten. Achteraan Chinees reuzenriet dat nu nog niet hoog was, maar wel die potentie had en dan de drie gemeentelijke bakken – blauw, grijs, groen – aan het zicht zou gaan onttrekken. Vooraan, het dichtst bij het trottoir, drie stuks zwenkgras met een lichtblauwe zweem over de dunne groene sprieten. Ik dacht aan de zee.