Ik kende het liedje, nee ik kende het liedje niet. Ik kende de melodie en de titel. Geen idee wie het had geschreven of gezongen. Passe-Partout, zei de pastor. De tekst was wonderschoon, ik had alle tijd om er eens heel goed naar de luisteren, hier op de achterste bank van een crematorium in het zuidoosten van het land. Het was een comfortabele bank, grasgroen, mooi vormgegeven, links een enorme ruit met uitzicht op winterse bomen en het bruine blad van een goed onderhouden heg. Een oudere man op de achterste bank van de middelste rij tikte met de hak van zijn schoen het ritme mee. Zeven tikjes op ‘Het dagelijkse leven / is mijn allermooist gegeven’. Later zou hij twee keer zijn ellebogen op zijn bovenbenen planten, zijn gezicht in zijn handen, een licht geschok van de rug. De man met de twee gehoorapparaten en zijn over elkaar geslagen armen naast hem zag het ook. De kersverse weduwnaar, 92 jaar, legde een rode roos op de kist. Ga er maar aanstaan, dacht ik, op die leeftijd. Er zijn aula’s waar de kist het middelpunt is met de banken eromheen gebogen, mooi, maar ook veel gekoekeloer naar elkaars gesnotter, hier was de opstelling: alle neuzen richting de kist en het spreekgestoelte vooraan, zicht op elkaars ruggen. Beter. In de koffieruimte schoof een oud-collega van de overleden vrouw met zijn zoon aan ons tafeltje. Het bedrijf heette Koudijs, ooit groot in mengvoeders. In een ver verleden had het geruild met Meneba, Meneba verhuisde naar Rotterdam, naar de graanboeren en de haven, Koudijs naar Den Bosch, naar de veeboeren. De man had er zijn hele leven gewerkt, had er zijn vrouw ontmoet, zijn zoon had er vakantiewerk gedaan. De overleden vrouw was een goede vriendin geweest. ‘Als zij langskwam,’ zei de zoon, ‘kwam er echt iemand binnen. Ze was een warme persoonlijkheid.’ ‘Hij is nog thuis,’ zei zijn vader en hij wees naar zijn zoon, die zeker zo oud was als R. ‘Dan eten we samen, maar ja, nooit vroeg, want hij is altijd laat thuis en als het journaal begint is hij alweer naar boven. Overdag turen naar een beeldscherm, ’s avonds weer. En soms komt hij helemaal niet thuis, dan belt hij uit Amsterdam dat hij de laatste trein gemist heeft.’ R die naast de zoon zat, zei: ‘Ik geloof dat het nu over jou gaat.’ Onze vriendin wier diplomatieke hand onmiskenbaar was in de mooie loop der dingen van deze middag, vroeg of de worstenbroodjes wel waren langsgekomen. Ja, die hadden we op.