R kreeg een kakelvers gestoken bos groene asperges in een natte krant. Hij zei dat hij ze zolang in de koelkast van de kerk zou leggen. De man die ze gaf zei: die ga je vast vergeten. Toen R ’s avonds laat thuis kwam, wist hij dat de man gelijk had gekregen. De dag erop bracht R de asperges mee. Ze waren heel lang. Ik zocht het punt waarop ze braken, dat was net iets onder de helft. In het groentenpakket van de Strijense boerderij zaten ook asperges, witte. Ik schilde de witte asperges, sneed ze in stukken en kookte ze. In een grote platte pan fruitte ik een ui en een teentje knoflook. Ik roerde er risottorijst doorheen en goot er een scheut witte wijn over. Toen de wijn verdampt was, schepte ik een soeplepel warme bouillon bij de rijst, roerde even en wachtte tot de bouillon bijna verdampt was. Toen schepte ik er weer bouillon bij en dat herhaalde ik een keer of acht. Ondertussen goot ik de witte asperges af, sneed de groene asperges in stukjes – die hoefden niet geschild of gekookt te worden –, raspte ik de schil van een citroen, sneed een bosje peterselie fijn en raspte parmezaanse kaas. Na twintig minuten proefde ik de risotto. Ik roerde de aspergestukjes door de rijst samen met de laatste bouillon en warmde alles goed door tot het vocht zo’n beetje verdampt was. Toen deed ik de citroenrasp erbij, kneep een halve citroen uit, roerde in de grote pan, tot slot de peterselie en een groot deel van de kaas erbij, en weer roeren. Op de app ging het ondertussen over mijn schoonzus die gevallen was en een zwaar gekneusde heup bleek te hebben en over mijn zus die morgen naar Japan vloog. Tussen het roeren en snijden en raspen door typte ik wat berichtjes: sterkte, beterschap, goede reis. De familieroerselen belandden zo ook een beetje in het eten. Het was erg lekker.