Vier vrouwtjesfazanten verscholen in de beschutting van de slootkant achter het clubhuis van de voetbalvelden waar het op zaterdag naar frietvet ruikt. Het is de mannetjesfazant met zijn felrode lellen op de zijkanten van zijn kop die de groep verraadt. Hij trippelt achter de vrouwtjes aan die daarop beginnen te rennen en dan zie ik ze pas, met hun fantastische camouflagekleed. Eerder deze week kwam de pimpelmees als lesmateriaal langs. Ik zat in de tuin te lezen. Pimpelmees’ blauwe petje waarover ik had gelezen was lastig van de zwarte koolmeeskop te onderscheiden, maar overduidelijk was dat op deze borst en buik de zwarte stropdas ontbrak en ook goed te zien was de horizontale zwarte streep ter hoogte van het oog als een soort gothic eyeliner. Om mij te overtuigen ging de pimpelmees zich ondersteboven uitsloven aan de takken van de amberboom. Aan dat soort fratsen op z’n kop doet de koolmees niet. Terug naar de fazanten. Ik verlies ze uit het oog omdat ik op de weg moet letten. Verderop liggen er wegen open voor nieuwe riolering en dus is het hier nu een sluiproute. Aan de andere kant van de weg loopt een vrouw met een rood vest. We groeten elkaar. ‘Wat rijden ze hard hè,’ zegt ze. Ja, ze rijden als dollemannen met hun zonnekleppen naar beneden die de laagstaande zon maar net uit hun ogen houden. Het is kwart over vijf en dan is de weg een haastbaan. Bij het sluisje sla ik veiliger pad in. In de bossages zie ik twee vrouwtjesfazanten. Ik stop, loop terug om ze beter te zien waarop zij zich verder terugtrekken in de struiken. Als ik weer verder loop voelen ze zich kennelijk veilig genoeg om het open grasveld op te rennen. Een flinke aanloop en dan de lucht in met korte, hypersnelle vleugelslag, de drukke sluiproute over om aan de overkant de vleugels stil te houden, de tippen lijken in het namiddaglicht doorschijnend. Omdat dit een vogelgeluidencursus is, luister ik thuis op de laptop naar hun geluid. ‘Haan roept luidt “kok-k!” lees ik.