De tuinmannen plukken de tuin als was ze een kalkoen aan de vooravond van kerst. Een enorme schoof dood siergras verdwijnt onder een arm en hup, één slag van het mes is genoeg. Een ladder tegen de pergola en daar heeft het scheermes de onwillige sprieten van het blauweregenkapsel al te pakken, glad en plat zal het bladerdak volgend jaar zijn. Leeg, leeg, leeg, roetsjen de plastic bladharken. De groene sprieten van het pluimgras dat zich pas sinds september een beetje durfde te laten zien en waarvan ik nog zei dat ik er zo gelukkig over was, tsjak, een gemillimeterd ontgroeningskoppie, dat is de dank voor zijn moed. Op de rillende naakte huid strooien de tuinmannen turf. De kalkoen is nu een enorme cappuccino waarop de barista zijn kaneelstrooier in een vrolijke bui heeft leeggeschud. De pijpenstelenregen roffelt al twee nachten, maar de tuin geeft geen krimp. Kaneelbruin is ze en zal ze blijven. Mocht het de winter behagen, dan zet ze desnoods een witte hoed op.