Een ansichtkaart vanuit Legerplaats Oldenbroek, 1936, op de voorzijde een troep soldaten met grote pannen tussen hen in, achter hen de kazerne. In 1937 een kaart uit Oisterwijk, een derde kaart waarvan het jaartal niet leesbaar is uit Druten. Dan een sprong naar najaar 1939. De kaart van mijn latere oud-oom aan mijn oud-tante en naamgeefster komt dan uit Wamel-Gelderland. Waarschijnlijk is hij een van de 280 duizend soldaten die eind augustus 1939 – luttele dagen voor Duitsland Polen binnenvalt – zijn gemobiliseerd om Nederland klaar te maken voor de gewapende neutraliteit. 12 oktober schrijft hij: ‘Dinsdagnacht goed gearriveerd. De ligging is heel wat vooruitgegaan. Zodra ik weet wanneer ik verlof krijg, zal ik je wel een brief schrijven.’ November 1939: ‘Ik ben enkele dagen zwaar verkouden geweest, maar het komt al los. Het weer wordt hier nu ook beter, dus wat binnen blijven, dan is het weer gauw vergeten.’ Begin januari 1940 heeft mijn tante hem een pakket opgestuurd. Hij schrijft: ‘Ik durf je haast niet te schrijven in wat voor een staat het pakket bij mij is aangekomen.’ Hij heeft geschaatst en gaat er vanuit dat mijn tante ook geschaatst heeft. ‘Zal je voorzichtig wezen en uitkijken vrouwtje?’ Over de jaarwisseling: ‘Ik heb veel oliebollen gegeten, en wat er vanzelfsprekend bij hoort.’ Drank? Twee weken later schrijft hij dat het verlof is ingetrokken. ‘Dat ik dat nu ook weer moet treffen.’ Hij had ‘juist nog een heerlijke brief geschreven met veel verblijdens erin, maar ja daar moet je nu maar rustig vanaf zien.’ Hij hoopt snel op een brief van mijn tante ‘want ik ben bij deze tijding zeer slecht te spreken. Een brief van jou wekt je dan weer wat op.’ 17 februari 1940: ‘Met mij valt niet te spreken. Ik ben zeer uit mijn hum.’ Het verlof gaat niet door. Het volgende verlof is pas 4 maart. ‘Vind je dat niet verschrikkelijk?’ Hij belooft mijn tante snel een brief te schrijven en ‘uitvoerig uit te leggen hoe dat gaat hier.’ Hij hoopt snel weer wat van mijn tante te horen ‘want zo zou je de moed laten zakken.’ Een ansichtkaart met op de voorkant een paard dat uit een rivier drinkt, afgestempeld op 5 maart 1940. ‘Je bent misschien wel tevreden met deze ansicht,’ schrijft hij. En verder: ‘Je komt toch zeker naar mijn thuis toe? Nu tot zondag dan.’ Dan nog een laatste kaart met stempel 22 april 1940. ‘Je schreef me, je kan beter wat snoepen dan rooken. Dat heb ik ook gedaan, maar ik heb het moeten weten ook. Kiespijn gehad wat niet mooi meer was. Zaterdag heb ik er twee laten trekken. Ik zag daar ook nog iemand van Zuid-Beierland, ééne Andeweg van het postkantoor. Ik heb nogal wat napijn, maar dat zal wel weer overgaan. Nu tot donderdag dan.’
Drie jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog trouwen ze, mijn oud-tante met mijn oud-oom. Ze trekt bij hem en zijn moeder in. Van die moeder ontvangen ze in 1953 een ansichtkaart uit Lugano. Op de voorzijde een zwart-witfoto van een feëriek verlicht Lugano met zicht op de berg San Salvatore bij nacht. Op de achterzijde een stempel van Hotel de la Paix. Het is 24 september, ze schrijft dat ze de brief van haar zoon heeft ontvangen, het regent, maar ze zijn toch koffie wezen drinken in de stad en zij moest ‘natuurlijk’ trakteren. Was ze op dezelfde dag jarig als een van mijn zussen? (Even gecheckt bij mijn zus, ja dat klopt.) De dag ervoor zijn ze naar Italië geweest, naar Milaan, met de bus. ‘Schitterend, zo mooi’. ‘Aanstaande zondag’ reizen ze weer af, met de nachttrein en zijn dan ‘zoowat Maandag 11 uur in Rotterdam’.
Ik kwam er graag, bij mijn naamgeefster, haar man, zijn moeder. Ik herinner me vooral die talloze keren dat ik er de slappe lach kreeg.
Dit stapeltje ansichten gaat niet weg.