Mijn eerste herinnering aan G: we zijn zeventien, achttien, negentien, hij een jaar of zeven, acht ouder en onze gesprekken cirkelen rondom seks. Niets zo spannend als praten over dat waar we aantoe zijn maar nog niet hebben of doen. We schieten in een slappe lach waaruit we nauwelijks nog komen als G de groentewinkel erbij sleept. Komkommers, wortels, kroppen sla, volgens hem waren er vrouwen die het overal mee deden, veel liever en lekkerder dan een vent. Tig jaar later belde hij mijn vriendin met een satelliettelefoon vanuit een gebied waar alleen Artsen zonder Grenzen nog kwam en nam hij uit weer een ander land een lap Afrikaanse stof mee. Nu zijn zijn haren wit, al is hij natuurlijk niks veranderd zoals wij ook niet, en rijdt hij iedere zes weken een vrachtwagen vol pillen met visolie vanuit Roemenië naar het noorden van Noorwegen. Wij zijn net zo verbaasd als hij. Visolie naar Noorwegen? Terwijl de vissen zo’n beetje op de borden van iedere Noor springen? Hij had het weleens gevraagd daar in het noorden, wat ze daar toch met al die visoliepillen doen. Maar een duidelijk antwoord was er niet gekomen. De overgrote meerderheid van de krap vijf miljoen Noren woont bovendien in het zuiden. We opperden een internetwinkel die wereldwijd ‘echte Noorse visolie’ verkoopt en een goedkoop land gebruikt om de uit dooie vissen gewrongen omega 3-vetzuren tot pillen te draaien. Wie weet, zat er helemaal niks Noors in, ging het om Zuid-Amerikaanse visolie en was alleen het karton van het doosje Noors. Het was erg leuk om G weer te zien.