Ooit boorde ik gaten in het hardhout van de pergola om haken voor een schommel en een hangmat te kunnen bevestigen. De herinnering daaraan – volgelopen, rokende boortjes, een oververhitte machine – weerhielden mij een herfst en een halve winter van een ogenschijnlijk simpel klusje: de twee vogelhuisjes ophangen. Ik kocht de huisjes aan het einde van de zomer bij de Lidl. De een is grijs met een witte, opgeplakte deur, een wit, opgeplakt raam, opgeplakte grassprieten, een roze en een blauwe vlinder en een hemelsblauwe schep die rust tegen de muur naast het raam, en een babyblauw dak met zowel aan de voor- als achterzijde overstek. De ander is groen met een wit dak en een klein tuintje met wit hekwerk eromheen. De vogels zullen denken: kierewiet, de mensheid, maar goed, er zit bovenin een rond gat en ervoor een stokje waarop ik kan landen. Op het dak van de huisjes zit een enorme ophanglus van waslijndraad, maar dat leek me een wankele manier van ophangen, dus zaagde ik een stuk van het tuintje van het groene huisje dat er volgens mij verkeerd onder was geplakt en enorm uitstak aan de achterzijde waardoor bij ophanging tegen een plat vlak het huisje achterover zou hellen en in de instructie stond dat dat nu juist niet mocht, dan kon het vol regenen, eerder mocht het een enkele graad voorover hellen. Met het zaagwerk herstelde ik die rare achterkant. De afgezaagde strook zaagde ik vervolgens in tweeën, waarna ik in de twee stukjes een ophanggat boorde. Vervolgens plakte ik de twee stukjes hout tegen de achterzijde van de huisjes: bij het groene huis liet ik het hout met dat ophanggat er een stukje bovenuit steken, bij het grijze huis met die overstek van dat dak aan de achterzijde bevestigde ik het ophanghout juist iets onder het overstekende dak zodat ook daar een stevige vlakke achterzijde zou ontstaan. Met lijmklemmen klemde ik de boel vervolgens anderhalf etmaal stevig vast. Vanwege die herinnering aan dat oververhitte boren en ook omdat ik geen zin had de boormachine en een verlengsnoer en een stevig trapje bij elkaar te verzamelen en naar de tuin te dragen, ging ik ondertussen in de tuin staand op een natte houten tuinstoel aan de slag met een spijker. In de schroevendoos zaten in het spijkervakje allerhande spijkers. De meesten sloeg ik krom, er was er maar één die de kracht van het pergolahout weerstond. Aan die spijker wurmde ik het grijze huis met het babyblauwe dak waar het ophanggat iets onder het dak zit. Omdat geschikte spijkers niet meer voorhanden waren probeerde ik voor het tweede huisje op een tweede paal een gaatje handmatig voor te boren. Dat lukte een beetje waarna ik een schroefhaakje met behulp van een tang in het gat probeerde te draaien waarop het haakje afbrak. Ik liet het erbij zitten, want het stuk ophanghout achterop het groene huis viel er bij een kleine aanraking af. R kwam net thuis en ik zei dat ik vreesde dat ik toch met een boor aan de slag moest. ‘Welnee,’ zei hij. Hij hield zich aan zijn belofte en draaide binnen een week handmatig een schroef in de paal. Ik timmerde met spijkers het ophanghout vast en we vroegen ons allebei af van wat voor materiaal deze huisjes eigenlijk gemaakt waren. Gelukkig waren de buren aan de ene kant met vakantie en is de andere buurman doof. Vervolgens hing ik het groene huisje aan de schroef. Ik voelde aan het grijze huis, ook daar had de lijm losgelaten en bleek het uitsluitend op die dakoverstek te rusten, dus nam ik het mee naar binnen en jaste ook daar een paar spijkers in. Op de bodem lagen al een paar vogelpoepjes. Toen ook dat huisje weer hing en ik aan de keukentafel een kopje thee dronk zag ik een koolmees het grijze huis ingaan.