Om te stemmen konden we niet meer terecht in De Gulle Gans waar het altijd een beetje naar gekookte aardappels rook, daarom liepen we rond half elf via het winkelcentrum en de markt naar de kerk. Op het stembiljet stond het adres van de badmintonhal, maar dat was veel verder lopen. In de kerk moesten we de trap op, naar de zalen, en dus was het bij de lift een gedoe met rollators en mensen met en zonder stokken. De dienstdoende kerkgids die bezoekers laat zien waar ze een kaarsje kunnen branden en waar het stiltecentrum is, zei dat er in het verleden nog wel eens iemand van het stembureau beneden bij de lift stond. Nu was hij de hele tijd mensen de weg aan het wijzen. Voorheen waren hier twee stemlokalen, zei hij, nu was er nog een. En dan waren er dus her en der in de wijk stembureaus opgeheven, ja, de onze ook, vandaar de drukte. We schoven aan in de rij. Voor de Provinciale Staten was ik nummer 301, voor de Waterschappen nummer 297. Toen we weer thuis waren, hield R zijn jas aan en pakte spullen van de keukentafel. Beter alles meenemen en tot niks komen, zei hij, terwijl hij een laptop, papieren en een tablet in zijn tas stopte, dan iets willen doen en niet de juiste dingen bij je hebben. Zal ik dan ook maar iets gaan doen? vroeg ik. Ach, zei R, waarom zou je? Inderdaad, waarom. Ik had strepen in de kantlijn gezet bij het artikel van Joke Hermsen in De Groene Amsterdammer over Rosa Luxemburg. Die zinnen moesten nog in mijn opschrijfboekje. Zolang ze daar niet staan, kan ik niet verder. Vergelijk het met Rafael Nadal die altijd zijn vingers langs zijn neus over zijn jukbeenderen tot achter zijn oren laat glijden voor hij opnieuw kan serveren. Dus begon ik zinnen over te schrijven. ‘Kapitalisme zal zich geografisch blijven uitbreiden, voorzag Luxemburg al in 1913, omdat het gebaseerd is op een economisch model van groei en expansie, met langdurige handelsoorlogen over gebieden, grondstoffen en goedkope arbeidskrachten tot gevolg net zolang totdat de hele wereld voor kapitalistische doeleinden ontgonnen is.’ Ik dacht aan de mensen die naar Mars wilden. Waarschijnlijk waren dat de kapitalisten die wel klaar waren met het zoeken naar de laatste grassprietjes op de aarde, zij wilden nieuwe sappige weiden waarop ze onbelemmerd verder konden grazen. Ik schreef nog een zin over, een beetje in mijn eigen woorden. ‘Ook zag Luxemburg in 1918 al dat de hedendaagse economie er niet was voor de behoeften van de hele gemeenschap maar uitsluitend als doel had om een klein aantal mensen te verrijken.’ Toen ik daarmee klaar was ging ik verder met René ten Bos, nog heel even denker des Vaderlands. Ik wilde weten of hij naar aanleiding van zijn nieuwe boek Extinctie in Donner kwam. Dat was niet zo, dus keek ik op zijn website. Hij stond geagendeerd voor de Nacht van de filosofie in Arminius, maar dat evenement was uitverkocht. Dus klikte ik op een andere bijeenkomst de dag voor die nacht, ook in mijn stad. Fuck de ijsbeer heette dat, het was gratis en er waren nog kaarten. Ik bestelde er twee. Toen zag ik op zijn website ook filmpjes van lezingen en interviews. Ik klikte wat en daar liep ik al met hem en een interviewer van de Nijmeegse lokale zender door het gebied rond zijn geboortedorp Twekkelo. In zijn jeugd waren hier veel verboden zones, vanwege de zoutwinning, vanwege lozingen, daar struinde hij, zijn vader wist alles van planten en dieren, hij had rode en gele riviertjes gezien, dode vissen, hij hoopte niet dat hij van al dat gestruin later nog eens kanker ging krijgen. Hij sprak over de film Stalker van Andrej Tarkovski die zich ook afspeelt in zo’n verboden zone, zonder mensen, met verlaten woningen, vervallen fabrieken, altijd gevaar van radio-activiteit, chemische rommel. De mensen die zo’n gebied toch ingingen om spullen te scoren en die te verkopen heten stalkers. Ik zocht op internet naar de film, kon niks vinden, toen toch een link, er kwamen stalkers in voor en een verboden zone met straling en mijnen en soldaten, maar na bijna twee uur kijken vroeg ik me af waarom er Fins werd gesproken en waarom Tarkovski niet op de aftiteling stond. Ik ging weer naar de website en klikte op een lezing die Ten Bos op de universiteit van Twente had gehouden, hij vertelde dat hij liever een blijmoedige pessimist is dan een optimist. Die laatste trekt een rechte lijn van het heden naar een punt in de toekomst waarop iets bereikt zal zijn zonder dat hij erbij vertelt hoe we uit het moeras van het heden weg moeten komen. De pessimist daarentegen, zei hij, kiest voor ‘de democratie van het moment’, voor het heden dat nog alle kanten op kan. In feite was ik vandaag een blijmoedige pessimist voor wie de dag na de gang naar het stembureau alle kanten op kon en dat ook deed. De groentevriend stond ’s avonds trouwens meer dan een half uur in een enorme rij voor dat ene stembureau.