De redacteur moest op een gegeven moment denken aan Agaat van Marlene van Niekerk. Daarom wilde ik in die roman beginnen, maar het was alleen tweedehands te koop en ik had geen zin om naar De Slegte te gaan. Dan wilde ik ook wel beginnen in het nieuwste boek van de redacteur die ook een goede schrijver is, zijn boek kreeg vijf ballen in NRC, maar bij het Brunaatje hier vlakbij hadden ze het niet liggen. Dus belde ik naar de grotere Bruna in het grote winkelcentrum bij het station, maar daar hadden ze het ook niet. Ik woon in een stadsdeel met net zoveel inwoners als Delft, maar voor een beetje boek moet ik altijd naar het centrum. Omdat ik geen zin had om naar De Slegte te gaan, had ik ook geen zin om naar Donner te gaan. Dus keek ik in mijn boekenkast en zag dat ik van Van Niekerk wel de verhalenbundel De sneeuwslaper heb. Aan de boeklegger te zien had ik alleen het eerste verhaal gelezen. Ik kocht het in mijn stad op 19 december 2009, dat weet ik omdat ik mij heb aangewend de aankoopdatum voor in ieder boek te schrijven, een gewoonte die ik waarschijnlijk heb overgenomen van mijn moeder die voor in onze kinderboeken onze voornaam schreef met het jaartal van ontvangst. Wat ik tegenwoordig ook doe is opschrijven wanneer ik het boek lees. In De sneeuwslaper staat nu naast 19 december 2009 ook 12-15 mei 2019. Verder heb ik de gewoonte om potloodstreepjes te zetten voor bijzondere zinnen. Soms schrijf ik op het titelblad met potlood de bladzijnummers waar ik zo’n potloodstreepje kan vinden. Die gewoonte heb ik weer gepikt van een professor voor wie ik een paar jaar werkte en met wie ik weleens in dezelfde trein zat, dan zag ik hem dat doen.
De sneeuwslaper in potloodstreepjes:
- ‘Ik draag het op aan mijn verloren student, die ene van wie ik heb geleerd wat een schrijver moet zíjn, wat, let op, iets anders is dan wat een schrijver moet schrijven.’
- ‘Aanvankelijk bestond het uit tikken met een potlood tegen zijn voortanden, waarbij hij niet kon nalaten te zeggen dat het gebit de enige plek is, godbetert, waar ons geraamte al zichtbaar is door ons vlees heen.’
- ‘Verlies, zie hij, is niet iets wat versmaad moet worden, het is de bron waarin koningen baden. Het is de oorsprong van alles wat wij schoonheid plachten te noemen.’
- ‘Hoe kan er anders een goed verhaal zijn, mijn vriend? zie hij. Als niemand weggaat en niemand achterblijft, als ze allemaal samen thuisblijven om de peren te schillen, zou de Lieve-Heer in zijn hemel de Heilige Schrift nooit aan zijn profeten hebben kunnen ingeven.’
- ‘Het kaliber van de minnaar kan men slechts aflezen aan de glans van de beminde.’
- ‘Acht, kijk niet zo ontsteld, van wereldrampen ben ik slechts de ceremoniemeester.’
- ‘Toen ik klein was bouwde mijn vader voor mij in de achtertuin een schommel met rode en gele palen, met kettingen en een glad plankje om op te zitten. Hij was van mening dat ik lucht, beweging, zorgeloosheid tekortkwam. Omdat ik geen moeder had was hij bang dat ik verkreukt opgroeide. Speel tussen de wolken, mijn kind, leer van ze.’
- ‘Wie vertelt wat aan wie, wanneer, waar, waarom, dat is het punt, een roman is daarom altijd ten minste twee romans, het verhaal over de verteller en het verhaal dat hij vertelt, liefst een verhaal in een verhaal in een verhaal, het in werking stellen van een onafzienbare regressie, waarbij het einde wordt ingeslikt door het begin.’
- ‘Wat is begeerte zonder techniek, zei hij.’
- ‘In roerige tijden moet je de m-m-máán fotograferen, zuchtte Schreuder.’
- ‘Politiek is behangpapier, zei hij, en schopte de krant opzij met een trage voet en een plagende lach.’