A heeft twee cello’s op proef en ze is er niet uit welke te nemen. Daarom vraagt ze J en mij luisteren. J is negentien en filosofiestudent met dik golvend bruin haar en heeft voor mij les. Hij heeft net als A een barokcello en gaat binnenkort naar het festival voor oude muziek. A pakt de twee proefcello’s en wij luisteren. De een spreekt direct aan, de ander is dieper. Een goede vriendin, tevens cellist, heeft haar de ene aangeraden, want een solocello heeft ze al, ze wil deze voor het samenspel in orkesten en dan moet je de klank direct hebben. De man van A heeft juist die andere aangeraden, omdat die mysterieuzer is, ze zal er harder op moeten werken, maar dan biedt hij een veel rijker palet. ‘Wil jij even?’ zegt A tegen J. J speelt en we luisteren. ‘Dit speelt erg fijn,’ zegt J. Ik hoor weer hetzelfde. Dan mag ik ook. Ik gebruik de strijkstok van A. ‘Wat speelt dit licht,’ roep ik. Ze moet overmorgen al beslissen, maar ze zit midden in de uitvoeringen van het grote theaterspektakel Amadeus. R heeft kaartjes gekocht voor de voorstelling in Gouda ergens dit najaar. J gaat weg, A doet de twee cello’s weer in hun koffers, ik laat zien wat ik geoefend heb. Mijn linkerhand heb ik verkeerd gedaan, teveel naar de duim gekanteld, terwijl de ringvinger en de pink juist een beetje van onder moeten komen en vanuit die positie moet ik de wijsvinger strekken naar zijn plek. ‘Misschien lukt het niet met jouw vinger,’ zegt A. ‘Dan zou je misschien naar een 3/4 cello moeten.’ Die is nog iets compacter dan de 7/8 die ik nu heb. ‘Maar eerst ga ik oefenen,’ zeg ik. Ik vraag A nog een keer haar linkerhand voor mij voor te doen. Ja, ik weet wat ik moet zien, thuis zit ik voor een spiegel. Ik oefen nog diezelfde avond. Er komt al eelt op de wijsvinger van mijn rechterhand. Pizzicato. Het doet al geen zeer meer, het gaat echt snel.